Betsie Wichers: huishoudster van de Eibergse pastoor Carel Roebbers
Hoe komt een vrouw ertoe haar leven in dienst te stellen van de rooms-katholieke kerk? Niet als binnen- of buitenzuster van een kloosterorde maar als huishoudster. Wat is haar roeping, wat zijn haar taken? Van welke betekenis is zij voor pastoor en pastorie? In hoeverre is de pastoor ook van betekenis voor háár? En hoe gaan de parochianen met beiden om? Dit is het derde deel in de serie biografische portretten van Eibergse vrouwen.
Een Sallands meisje
Linde is een buurtschap bij het dorp Lettele in de gemeente Deventer. Tot 1999 behoorde zij tot de gemeente Diepenveen. Salland bestaat hier uit bossen, weiden, akkers en op grote onderlinge afstanden boerenerven. Nog steeds is dit deel van Overijssel dunbevolkt. Op het adres Linde 37 – tegenwoordig Spanjaardsdijk 79 – woonde in de jaren dertig van de vorige eeuw het katholieke gezin van Albert Wichers (1897) en Johanna Hagen (1901). In een boerderijtje met een lap grond, eigendom van Alberts ouders. Johanna droeg de zorg voor hun kinderschare, twee koeien, een varken, wat kippen en de moestuin. Albert had een kleine smederij maar deed ook fietsreparaties en legde waterleiding en later elektriciteit aan. Een faillissement had hem al eens getroffen. Breed hadden ze het niet. Ook letterlijk niet; vaak meer kinderen in één bed en met z’n allen aan tafel was evenmin een pretje.
Zondag 22 september 1935 kregen Albert en Johanna hun achtste kind, Maria Alberta Wichers. Betsie werd gedoopt in de H. Nicolaaskerk in Lettele. In Eibergen werd dat jaar de vierde H. Mattheuskerk ingewijd. 37 jaar later zou Betsie er gaan werken als huishoudster van de pastoor. Maar dat wist ze toen nog niet. In 1941, op haar zesde, – het gezin telde inmiddels twaalf kinderen – gaat Betsie naar de lagere school Sancta Maria in Lettele. Een klein uur lopen. “Ik was een stil meisje, niet op de voorgrond tredend, verlegen. Haalde normale cijfers, voor gedrag en vlijt een 9, voor godsdienst een 10. Buiten schooltijd speelde je met je broertjes en zusjes en met meisjes en jongens uit de buurt. Hutten bouwen, in bomen klimmen. Veel later – na het 7e en 8e leerjaar – ging je met hen uit. Vanaf je zestiende kwam je tijdens kermis en dorpsfeest meer in aanraking met de jongens. Soms ‘liep je met elkaar’. Ik herinner me drie jongens waarmee ik contact heb gehad.” Van de Tweede Wereldoorlog kreeg ze als kind weinig mee.
Moeder en vader Wichers met hun twaalf kinderen midden vijftiger jaren. Betsie is de tiende persoon van rechts.
Net als al haar broers en zussen moest Betsie na afloop van de leerplichtige leeftijd – die liep tot 14 jaar – meehelpen het gezin draaiende te houden. Ook financieel. Alleen de jongste mocht later, toen daarvoor geld was, doorleren op de ulo. Vader en moeder werden in beslag genomen door hun werkzaamheden en zorgen. Veertien zwangerschappen waarvan twee eindigden met de geboorte van een levenloos kind. Gezinsleven kreeg weinig aandacht. De kerk in deze rooms-katholieke omgeving bezocht men trouw. Oudste dochter Riek was in 1946 ingetreden bij de zusters van het Heilig Hart in Tilburg. Zolang kinderen nog thuis woonden, droegen zij hun steentje bij en brachten elders verdiend loon in. Zo hielp Betsie haar moeder en had enkele dagen per week een betrekking. “Ik heb heel wat dienstjes gedaan. Meisje voor dag en nacht bij het schoolhoofd in Lettele. Bedienen in een schaftkeet van het legerdepot in Schalkhaar. Zorgen voor een bejaarde vrouw in Tubbergen. Jarenlang in Diepenveen werkster bij de oud-directeur van een haardenfabriek en later bij een Joodse familie in Deventer.” Als Betsie uitging was dat meestal met haar zussen en hún verkering en met neefjes en nichtjes. Fietsen naar de Sallandse Heuvelrug, zwemmen in het Overijssels Kanaal, ’s winters schaatsen, dansles in Deventer en uitgaan in Heeten. “De jongens dronken bier, wij weleens anisette. Soms had je even verkering.” Gerookt heeft ze nooit.
Betsie in 1952 in Linde.
Betsie (r.) in 1956 met oudere zus Annie.
Toen vader Wichers in 1970 op 72-jarige leeftijd overleed, hij was onder een auto geraakt, stopte de op dat moment 35-jarige Betsie met haar betrekkingen. “Mijn moeder was 69 en had hulp bij het huishouden, de boerderij en de tuin hard nodig. Ze was ook niet zo gezond.” Jaren eerder al de verdrinking van een van de jongens, nú de dood van het gezinshoofd, daardoor het wegvallen van een AOW, gevoegd bij de altijd aanwezige schaarste, trokken een steeds grotere wissel op het samenleven van degenen die nog thuis waren. Iedereen probeerde te ‘overleven’, spanningen namen toe en ruzies waren niet vreemd. “Soms kroop ik dan maar weg. ‘k Werd stil.” Pastoor en huisarts waren bekend met de gezinssituatie. “Het was niet altijd makkelijk. Er werd bij ons geen gesprek gevoerd. Aan het geloof had ik veel steun. Soms wilde ik wel naar de hemel. Toen ik eraan onderdoor dreigde te gaan, heb ik hulp gezocht bij dokter Westra en pastoor Bless. Kerst 1972 nam ik het besluit weg te gaan, het huis uit. Pastoor Bless was bevriend met een oud-seminarist die een huishoudster zocht. Of dat niet iets was.” Nu kende Betsie de huishoudster van pastoor Jozef Bless. Zo’n betrekking leek haar wel wat. De pastoor zou zijn vriend benaderen en een kennismaking arrangeren. Thuis hield Betsie haar mond.
Het moet een dag in maart 1973 zijn geweest dat vanaf de pastorie in Lettele een pastoor naar Linde fietste. In Den Haag werd gewerkt aan de totstandkoming van het eerste kabinet-Den Uyl. In Zuidoost-Azië eindigde die maand de Vietnamoorlog. Betsie verwachtte de vriend van haar pastoor. Ze was alleen thuis; jongste zus Dora – door Betsie in vertrouwen genomen – had moeder meegevraagd voor een uitstapje. Aangekomen bij het boerderijtje zette de geestelijke zijn fietst tegen de gevel. Nadat Betsie de deur had geopend en haar naam genoemd, sprak haar bezoek: ‘Aangenaam, Carel Roebbers.’
Een Sallandse jongen
Carolus Roebbers werd op 25 december 1921 in Deventer geboren als het derde kind in het katholieke gezin van Martinus Roebbers (1890) en Johanna Trossèl (1891). Martinus werkte als bouwkundig opzichter en gemeentearchitect in Raalte. Later als zelfstandig architect. Hij ontwierp heel wat katholieke kerken en pastorieën in Oost-Nederland. Het niet onbemiddelde gezin zou uiteindelijk twee meisjes en drie jongens tellen. Martin en Henk volgden een bouwkundeopleiding en werden evenals hun vader architect. Carel wilde priester worden. Niet gestuurd door zijn ouders – vader overleed toen Carel nog maar zeven was – bezocht hij als vooropleiding het gymnasium van het St. Dominicuscollege in Nijmegen (1934-1939). Hij verbleef in het eraan verbonden internaat. Om onbekende redenen zette hij na de vijfde klas in Nijmegen zijn gymnasiumopleiding voort aan het kleinseminarie in Apeldoorn (1939-1940). De priesteropleiding volgde hij aan het grootseminarie in Driebergen (1940-1947). Op zondag 20 juli 1947 ontving Carel Roebbers in Utrecht zijn priesterwijding. Moeder was trots. Die avond liet KVP-minister-president L.J.M. Beel het Nederlandse volk via de radio weten dat in Nederlands-Oost-Indië een politionele actie aanstaande was.
Weduwe Roebbers met haar zonen Henk (l.), kapelaan Carel en Martin in 1962 (foto: website familie Roebbers).
In november 1947 startte de 25-jarige Carel Roebbers zijn priesterloopbaan als kapelaan in Ter Apel. In die naoorlogse jaren riepen de Nederlandse bisschoppen hun geloofsgenoten op in het dagelijks leven, in de politiek en binnen de maatschappelijke organisaties de eenheid te bewaren. Juist een verzuilde samenleving zou het voortbestaan van het katholieke geloof waarborgen: katholieke scholen, organisaties, verenigingen en politieke partijen. Na Ter Apel werd Roebbers kapelaan in achtereenvolgens Ulft (1949-1956), Arnhem (1956-1959), Oldenzaal (1959-1960) en Utrecht (1960-1965). De in 1958 in Rome aangetreden paus Johannes XXIII begreep dat de katholieke kerk ‘bij de tijd moest worden gebracht’. Hij en zijn opvolger paus Paulus VI bespraken begin jaren zestig met hun bisschoppen de kerkvernieuwing: in de liturgie meer plaats voor de volkstaal, leken krijgen meer verantwoordelijkheid en toenadering tot andere kerken. Het waren uitspraken die de inmiddels ervaren kapelaan Roebbers onderschreef. Latijn was toch al niet zijn sterkste vak geweest en voor voordracht had hij wél steeds hoge cijfers gekregen. Bovendien had hem de tijd doorgebracht bij de Dominicanen kritisch gemaakt tegenover kerk en samenleving. Ook het opgroeien in de omgeving van architecten had ongetwijfeld bijgedragen aan zijn vrije geest. Wanneer Roebbers in januari 1965 wordt benoemd tot bouwpastoor van de Emmaüsparochie H. Cleophas in Utrecht bereiden de Nederlandse bisschoppen een pastoraal concilie over kerkvernieuwing voor. Roebbers droeg die vernieuwing een warm hart toe. De besluiten die tijdens dat in Noordwijkerhout (1966-1970) gehouden concilie werden genomen, ontvingen in Rome echter weinig applaus. Al helemaal niet het voorstel tot opheffing van het celibaat.
Na ruim tien jaar in Utrecht te hebben gewerkt, had de pastoor het aartsbisdom verzocht om een parochie in een plattelandsomgeving; parochianen daar zijn honkvaster. Zijn pastorale vernieuwing zou er beter aarden. Terwijl het bisdom op zoek ging naar een parochie werd eind 1972 Roebbers’ huishoudster ziek. Hierover sprekend met zijn vriend … pastoor Jozef Bless in Lettele zei deze nog wel iemand te kennen die waarschijnlijk als huishoudster voor hem zou willen werken. Zo fietste op een dag in maart 1973 pastoor Roebbers van Lettele naar Linde om zijn mogelijk nieuwe huishoudster te ontmoeten. De jonge vrouw die opendeed, begroette hem met: ‘Dag, Betsie.’ “Ik herinner mij een lange man in een groene jas. Zijn moeder was net overleden. Hij vertelde mij over het werk van huishoudster. We spraken af dat ik erover zou nadenken en dat hij contact zou zoeken. Ik wilde wel. Heel graag zelfs.”
In dat voorjaar hebben de pastoor en Betsie elkaar enkele malen ontmoet. Ze spraken af in Deventer, reden eens naar de Veluwe, maakten er een wandeling en aten eens ergens. ”We voerden hele gesprekken.” De pastoor wilde zijn mogelijk nieuwe huishoudster leren kennen. En kwam het aartsbisdom met een nieuwe parochie, dan reden ze er samen heen. Zo ook in de zomer van 1973 naar Eibergen, waar pastoor Vos was opgestapt. “Die plek was precies wat Carel zocht.” Roebbers nam ontslag in Utrecht en kreeg van het kerkbestuur als dank een reis naar Israël. “Ik miste hem wel. Maar hij stuurde een kaart.” Begin augustus 1973 reed pastoor Roebbers met zijn nieuwe huishoudster, die al eens een dag in Utrecht naar de meubels had gekeken, naar Eibergen. In Linde had hij Betsie met zijn Opel opgehaald. “Ik gaf mijn moeder een hand en dat was het dan. Thuis hadden wij niet zoveel met emoties.” Samen reden ze naar de Achterhoek. Carel (51) naar zijn plattelandsparochie, Betsie (37) naar haar nieuwe werk. “Na drie maanden zouden wij zeggen of het samenwerken ons was bevallen. Een proefperiode.”
Pastoor Roebbers en huishoudster Betsie tijdens de welkomstreceptie in De Klok in Eibergen in augustus 1973.
Pastoor en huishoudster
Opdat een pastoor zich kan richten op zijn geestelijke arbeid en het bestuur van de parochie beschikt hij over enig personeel: een op de pastorie wonende vrouw als huishoudster, soms aangevuld met een huishoudelijke hulp. Meestal is de huishoudster een ongetrouwde vrouw, soms behoort zij tot een religieuze orde. Er is genoeg te doen: maaltijden bereiden en opdienen, schoonmaakwerk, wassen, strijken, kleding verstellen, boodschappen doen, voorraden aanleggen, gasten ontvangen, koffie, thee, drank of wat anders serveren, telefoon aannemen, afspraken noteren, berichten doorgeven en vergaderruimten inrichten. Een dagtaak. In een pastorie hebben pastoor en huishoudster hun eigen ruimten. De maaltijden nuttigen zij samen in keuken of huiskamer, soms ook niet en dan eet de huishoudster in de keuken. Gedurende de dag drinken zij al of niet samen hun koffie of thee. En wanneer er ’s avonds geen vergadering, huishoudelijk werk of andere verplichtingen zijn, ontspannen pastoor en huishoudster in de huiskamer met een boek, een radio- of televisieprogramma of een andere bezigheid. Soms ook niet samen en dan heeft de huishoudster haar eigen kamer.
In het verleden hebben voor de huishoudster van een pastoor verschillende namen bestaan: pastoorsmeid, pastoorsmaagd, pastoorshuishoudster, pastoriemedewerkster, haardgenote en pastorie-assistente. De laatste decennia zien we benamingen als gastvrouw, huisgenote en levensgezel. Zij is veelal in dienst van het kerkbestuur en krijgt daarvan haar salaris. Vroeger had zij geen vakantiegeld, ziektekostenverzekering of pensioenvoorziening. Met de invoering van het minimumloon in 1968 zijn haar arbeidsvoorwaarden genormaliseerd. Toch blijft de positie onzeker; vertrekt haar pastoor en brengt de opvolger een huishoudster mee dan staat zij op straat. In het geval de vertrekkende pastoor wordt overgeplaatst én de samenwerking is beiden bevallen, dan kan zij mee.
In publicaties over de katholieke kerk komt de functie van pastoorshuishoudster nagenoeg niet aan de orde. De pastoor is de herder van de parochie. Belangrijk en zichtbaar. De huishoudster is een op de achtergrond dienende persoon. Formeel! Het dagelijks leven laat vaak iets anders zien. Beiden verkeren dag in dag uit in hetzelfde huis. Zitten veelal bij elkaar aan tafel. Praten ergens over. Vinden elk en samen ergens iets van. Waarderen elkaar in meer of mindere mate. Afhankelijk van beiden bestaat er ruimte voor het ontwikkelen van een persoonlijke band. Soms ook raken pastoor en huishoudster op elkaar gesteld. Tot zover beschermt de celibaatsgelofte van de pastoor – geen huwelijkse band, geregistreerd partnerschap of samenlevingscontract met daarbinnen sexualiteit – beiden voor verdere toenadering. Dat zij de celibaatsverplichting soms wat bijstellen, dat die gelofte niet altijd standhoudt en derhalve tot spanningen leidt, spreekt uit meer bronnen (Ferwerda, 1989; Geerdes, 1998; Van Westerloo, 2010).
Opdat een pastoor zich aan kerk en parochianen kan wijden, dient hij in zijn pastorale arbeid niet geremd te zijn door zorg en aandacht voor vrouw en kinderen. De huishoudster houdt hem vrij. Hij is ongebonden. Maar zo simpel ligt die taakverdeling niet. Ten eerste is er het samen wonen en leven onder één dak. Het verschil in sociale status en opleiding is groot. Altijd zijn er roddels over de omgang tussen pastoor en huishoudster. Soms is die omgang ook niet volledig celibatair, ongebonden. Een enkele keer is hij ronduit problematisch. En wat gebeurt er met jou wanneer de pastoor vertrekt of overlijdt? Kortom, niet eenvoudig om als huishoudster onder al die omstandigheden overeind te blijven!
Huishoudster op de pastorie in Eibergen
Die eerste maanden? “Ik kon wel jubelen. Een grote pastorie met tuin. Ieder zijn werk. Natuurlijk deed ik die eerste maanden wel een keer iets niet goed. Toen de pastoor mij een keer corrigeerde in het bijzijn van een parochiaan, heb ik hem gezegd dat niet meer te doen. Een kookboek hielp mij die eerste maanden door.” Pastoor Roebbers was voor veel parochianen een verademing na het vertrek van de behoudende pastoor Vos. Deze had al wel een begin gemaakt met een parochieraad naast het kerkbestuur, maar niet van harte. Roebbers kon de inspraak van zijn parochianen niet ver genoeg gaan. ……………..
Het vervolg van dit artikel kunt u lezen in Old Ni-js, nummer 87 (februari 2018).
Eibergen, januari 2018 Peter Rutgers
Auteur
Peter Rutgers is in 1942 in Hengelo (O.) geboren. Werkzaam als onderwijzer, leraar pedagogiek, gemeentelijk onderwijskundig adviseur en universitair docent onderwijskunde en bestuurskunde heeft hij op meer plaatsen in het westen van het land gewoond. In 2008 keerde hij terug naar de achterhoek ervan. Hij heeft sindsdien over meer onderwerpen en personen uit de Eibergse geschiedenis gepubliceerd.