Deze pagina bevat een door AI ingelezen versie van Old Ni-js. De opmaak is derhalve niet 100% maar wordt wel door Google en de zoekfunctie van deze website ondersteund. Wilt u een beter versie ga dan naar: https://www.historischekringeibergen.nl/old-ni-js-nu-als-pdf-te-lezen/
Kroniek van
Eibergen, Beltrum, Rekken en Zwolle
“Old Ni-js” is het orgaan van de Historische Kring Eibergen.
Lidmaatschap en abonnement kost f 1^0,- per jaar.
Inwonende leden betalen ƒ 5,- per jaar, maar ontvangen hier-
voor geen extra nummer van “Old Ni-js”.
Secretariaat: “Historische Kring Eibergen”.
Stokkersweg 12,
7151 MK Eibergen.
tel. 05454 – 71593
B E S T U U R H.K.E.
E.H. Wesselink. Hondevoort 22, 7152 BA Eibergen
B.H.M, te Vaarwerk. Stokkersweg 12, 7151 MK Eibergen
J. Baake. K.Nieuwenhuizenstraat 5, 7161 VB Neede
H.G. Schepers. Grotestraat 69, 7151 BB Eibergen
G. Dijkstra. Wenneker 57, 7152 HD Eibergen
G. te Nijenhuis. Rekkenseweg 34, 7157 AE Rekken
H.E. Grobbee. de Haarstraat 2, 7156 LN Beltrum
Administratie: Bank:
Historische Kring Eibergen. Rabo Bank Eibergen
K.Nieuwenhuizenstraat 5, rek. nr. 31.64.48 095
7161 VB Neede. t.n.v. Hist. Kring Eibergen
tel. 05450 – 4001 postgiro v.d. bank 902 703
Redaktie: G. Dijkstra, B.H.M, te Vaarwerk en J. Baake.
Ontwerp- omslag: H.K. Berloth, vignet: G. Hazewinkel.
Foto’s: W.J. Heinen en J. Baake.
Geheel of gedeeltelijke overname van artikelen is alleen toe-
gestaan met schriftelijke toestemming van de auteurs.
old ni-js
Kroniek van Eibergen,
Beltnim, Rekken en Zwolle
Ie jaargang no. 3 1986
INHOUD VAN DIT NUMMER
– Brieven van landverhuizers, deel 2: “The Boevink –
History”, door E.H. Wesselink blz. 2
– Museumstuk van de maand: Rivierkreeft in de Berkel,
blz. 6
door E.G. Schepers en G. Dijkstra
blz. 8
– De Markeschool in Rekken, door G. Dijkstra
– Het Gerardus Majella Gesticht te Beltrum, blz. 13
door M. Verheijen – Klein Gebbinok blz. 19
– De Eibergse “Tien Geboden”, door F.J. de Leeuw blz. 27
– Ons Zoekplaatje
– De buurschap Hupsel in de 17e eeuw,
door B.H.M, te Vaarwerk blz. 28
– De Hof ton Alvinchove, deel 3: Gerrit Scholte
Olminkhof: heelmeester voor huisdieren,
door J.J.M. Olminkhof blz. 39
– Boekbesprekingen blz. 43
– 2 –
Brieven van landverhuizers
2. ” The Boevink – History “.
In de vorige uitgave van Old Ni-js werden we via enkele brief-
fragmenten deelgenoot van de eerste belevenissen van Frederik
Jan Boevink van Bartels uit het Loo, die in 1880 emigreerde
naar de Verenigde Staten van Amerika. Al binnen een jaar geeft
de familie te Eibergen te kennen, dat de jongste broer, Hendrik
Jan, net uit militaire dienst, ook wil emigreren. Het wordt
uit de brieven niet duidelijk, of dit verlangen een persoon-
lijke wens van Hendrik Jan of van de overige familieleden is.
Frederik Jan in Amerika accepteert de komst van zijn broer en
geeft in een uitvoerige brief aanwijzingen, hoe zijn broer
moet handelen voor de overtocht.
Daarbij wordt geen detail vergeten, b.v. de opmerking over de
dunne zomerjas “met een wit spikkeltje erin”, die laat zien,
dat hij het verschil in mode tussen Amerika en de Achterhoek
opgemerkt heeft. Toen al was blijkbaar de amerikaanse mannen-
mode wat minder somber van kleur dan de achterhoekse. Hendrik
Jan kon maar beter wat “aangepast” in Amerika verschijnen.
Ook zijn laatste verzoek:”gij kunt ook voor mij wel een jonge
meid meebrengen”, is meer dan een grapje. Hij had al kennis
gemaakt met één van de grote problemen van de kolonisten:”Hoe
kom je aan een vrouw?” Onder de landverhuizers waren veel vrij-
gezellen, ze namen als kolonisten bezit van vrijwel onbewoonde
eindeloze prairies en door de taalbarrières waren ze aangewe-
zen op de dochters van gehuwde nederlandse landverhuizers, die
vanwege die taalbarrière trachtten, zich in de te ontginnen
gebieden in eikaars nabijheid te vestigen, eerst in Michigan,
later ook in lowa. Kansas en Nebraska. Verder geeft de brief
een duidelijke indruk, van wat het honderd jaar geleden bete-
kende, een reis naar Amerika te maken. Er is sindsdien wel wat
veranderd:
Verder went -ik mij tot [/_, mijn geachte Broeder H.J.B.
De nodige inligting tot de reis is als volgt. Gij hebt
eerst te schrijven naar de Stoomvaart Maatschappij
Nederland Amerika
te Rotterdam
En vraagt om een lijst van de afvaart der stoomboten,
en dan kunt gij zien wanneer gij weg kunt, vervolgens
laat het koffer zoo groot maken als het mijne en van
ligte droge planken, ook behoeven ze niet zoo dik te
– 3-
wezen, 2 kwartiersplanken zijn voldoende, :naar laat er in
plaats van houtsohroeven een paar hande’i. van handijzer er
omheen leggen die aan de opening van het koffer een paar
handbreed tegen malkaar heen schieten, waar Gij ze met
spijkers met grote koppen in het deksel en in de voorzij-
de vast spijkert en neem een kleine nijptang mee in uw
kleine koffer opdat, als Gij te Bew York aankomt en het
openen moet als het door de Amtenaren geviaiteerd word,
gij het gemakkelijk kunt los krijgen en weer dicht spij-
keren. Verder breng ook maar een goede winterjas mee, zoo
als Ebeling er een voor mij gemaakt heeft, en vrouw Nies-
sink wou graag een pakje goed meegebracht hebben van de
Flip uit Eibergen. Bat kunt gij wel in dien jas vouwen
en bij de vicitatie in Newyork kunt gij de jas waar het
pakje in is opnemen zoodat het door de Amtenaren niet ge-
zien word en zij zien ook niet scherp na, ik had er genoeg
kunnen in smokkelen. Linnen hemden hoeft gij geen een mee
te brengen, die heb ik genoeg voor u en mij, een paar wol-
len hemden zoo als dit lapje zoowat, zijn goed in den win-
ter, een paar lange hoezeloenen zijn goed voor den zomer
en brengt er mij ook maar een paar mee, maar wat langer
van onderen als gewoon om er in den zomer in plaats van
een hemd aan te trekken, van hetzelfde goed als ik boeze-
loenen heb meegenomen, een dunen ligte zomerjas is ook
goed, als Gij hem kunt krijgen met een enkel wit spikkel-
tje er in, zoo als de mijne van kleur is wel zoo in de
mode hier als zwart, maar laat de winterjas ruim maken,
zoodat gij hem over de zomerjas kunt heen trekken, zokken,
zoo als ik ze meegenomen heb, zijn goed, broeken laat
maar maken zoo als soldatenbroeken gemaakt zijn, een goe-
de wollen deken neemt ook maar mee voor gebruik op schip,
een stroozak en een hoofdpeluw kunt gij te Rotterdam
koopen, want daar komt een kleine schipper mee aan boord
van het groote schip, voordat gij afvaart, ook een blikken
pannetje om uit te eten kunt gij daar krijgen, maar een
lepel en vork en mes moet gij meebrengen van huis, als
gij nogal ligt koude voeten hebt dan zijn een paar klompen
goed op schip, maar dan moet gij niet doen zoo als ik ge-
daan heb en pakken ze in het groote koffer en ik kon te
Rotterdam niet in het koffer komen. Gij kunt te Rotterdam
wel zien aan het station, daar stout iemand, die de roode
papieren neemt die gij te Lochem krijgt, die geeft het
uwe ook maar af en dan komt uw koffer vanzelf op het schip,
maar het kleine koffer moet gij in de hand dragen. En dan
Boven: emigranten wachten op de schepen die hen naar Amerika
zullen brengen. (Schilderij Angelo Tommasi).
Onder: advertentie uit de NEC van 16 maart 1847, waarin de
eerste drie emigrantenschepen worden vermeld, nl. de Nagasaki,
de Maasstroom en de Katharina Jackson.
SCHEPEN INLABING.
ROTTKRDJL9I.
BAITIMOB». Het Araerikaanich Fregafichip /farvest, kapt. J. Fuller
Adre* ten kantore Tan Uiidig en Blokhuyxen.
BlLTiBOkx. Het Amerikaantch gekoperd Fregatachip Katharina Jack-
son , kapt. W. W, StafTord , vertrekt tegen den 2Ssten Maart
Adre’ bg. Wambersie en Crooswijck
BALTIHOIK. Het Nederlandsch gekoperd tnelteilend FrDgat»chip ,
Maasstroom , kapt. H. Schuth, om op den \3dên April te vertrek
ken. Adret ten kantore van Vlierboom en Suermondt en Wam-
bertle en Croo^’wijck.
BAITIBOIK. Het Nederlandich gekoperd Barktchip Nagasaki, kapt.
F. A. B(^^nemeijer, vertrekt \\ April. Adrei bij Wamber»ie en
Crooiwijck.
BiTA^TU. Voor Pa««agier* en Goederen, het Nederland«ch Barkichip
Jan Daniel, kapt. J. H. Zeeman. Adrei ten kantore Tan van
Vlphen en Ruy«.
– 5-
kunt gij niet beter doen en laat door den notaris te
Eibergen een wissel afzenden aan mijn adres: F.J.Boevink,
in care of D.Niessink, Kalamazoo, staat Miah. North-Ame-
rica, ter grootte van 100 Dollar, dat zal zoowat 102
rijksdaalders wezen. Daarboven neemt nog een gulden of
12 of 15 mee, als gij somtijds op het schip nog iets
mogt noodig hebben en hebt gij het niet noodig, dan kunt
gij dat in Casle Garden laten omwisfelen. Toen ik op het
schip was, dacht ik wel eens, als het mij weer gebeurde
op een schip te reizen dan zou ik een blaas bier meene-
men, want een flesch bier kost 40 cent op het schip,
maar ik weet niet, of gij uw handkoffertje ook te vol
krijgt, maar teveel water moet gij maar niet drinken
op het schip en ook niet teveel eten vooral in het eer-
ste, maar neemt alle dagen maar een bordel goede bittere
jenever, verder laat moeder uw handkoffer maar op f uilen
zooals zij het mijne gedaan heeft. Van de Metworst hiel
ik het meeste, die was het eerste op, die mag zij er wel
een paar meer indoen, maar gij moet geen brood bij den
molenaar laten backen, dat schimmelt zoo gauw.
Vervolgens als gij in New york aankomt en de koffers op
het schip door de ambtenaren geviciteert zijn, dan moet
gij uw koffer maar weer goed dicht spijkeren, want met
het afladen worden ze niet voorzichtig behandeld en met
het afladen dan moet gij erbij wezen, dan doen ze uw een
penning of ticket, zooals ze hier genoemd worden aan het
koffer en net zoo één krijgt gij er en daar kunt gij uw
koffer in Casle Garden mee weer krijgen.
Verder, als gij te Rotterdam een reiskaart neemt tot
hiertoe, die moet gij in New york ook nog verruilen
voor een emigrantenticket, doch dat is niet ver in New
york en daar zullen er wel meer wezen die daar naa toe
moeten en gij behoeft geen wegwijzer te weezen, maar gij
kunt zien waar anderen gaan en dan wijst het zich van-
zelf. Hier zend ik uw een kaart van het logement dicht
bij den Emigrant Agent, daar kunt gij een Postal kaart
schrijfen, dan zal ik Uw van het station afhalen.
Ik zou wel zoo lief hebben, dat gij in het begin van
Maart op reis ging, want ik zou liever met het begin
van April hier willen vertrekken. Ik blijf hier zoo
lang todat gij hier zijt, want ik wil u eerst Kalamazoo
laten zien. Neemt ook een paar goede laarzen mee en als
gij nog goede soldatensohoenen hebt, die kunt gij hier
ook wel dragen en gij kunt ook voor mij wel een jonge
meid meebrengen. Gaat maar vrijmoedig en blijmoedig
– 6-
op reis en houd het oog naar hoven gericht met God
in de wereld en met Christus in het hart dan zat u
niets bijgeval overkomen, als God met ons is, zoo
zal geen kwaad ons deren.
Katlamazoo, 23 Januari 1881
Eibergen, april 1986
E.H. Wesselink.
Museumstuk van de maand: Rivierkreeft in de Berkel
In deze rubriek dit keer aandacht voor een natuur-historisch
onderwerp. We willen wat vertellen over de twee rivierkreef-
ten die op sterk water zijn gezet. En zoals altijd hoort bij
de kreeften een verhaal. De eerste is een zogenaamde inlandse
rivierkreeft, die in 1947 bij het rad van de Mallumse Molen
door Herman Schepers werd gevangen. De rivierkreeft is jaren-
lang een weinig voorkomende gast geweest in de Berkel. Water-
verontreiniging, kreeftenpest en kanalisering eisten hun tol.
Sinds 1973 wordt de rivierkreeft beschermd door de Natuurbe-
schermingswet. Het in 1947 gevangen exemplaar werd in de be-
ginjaren geëxposeerd in de Mallumse Molen, tegelijk met de
collectie van wijlen de heer Iliohan. Omdat er toen geen al-
cohol voorradig was, werd het dier op spiritus gezet. De con-
servering was er niet minder om, maar de kreeft heeft er wel
een donkere kleur van overgehouden. De Oud-Eibergenaar J. Vos
die in Achter Rijn en Ijssel ook over de rivierkreeft heeft
geschreven, kreeg dit exemplaar in handen en vele jaren later,
bij de opening van museum De Scheper, kreeg Schepers het als
een presentje weer terug.
– 7-
\
Eivierkreeft. Amerikaanse zoetwaterkreeft.
Jarenlang is de rivierkreeft een zeldzame verschijning in de
Berkel, maar de verbeterde zuivering van het water is niet
voor niets geweest. Met een zekere regelmaat wordt de kreeft
weer gevangen (en hopelijk teruggezet). Het betreft trouwens
meestal niet de inlandse kreeft (Astacus astacus), maar de
amerikaanse (Orconectes limosus) of in een enkel geval de
Galicische (Astacus ieptodactylus). “De Amerikaanse kreeft is
in de vorige eeuw in Duitsland uitgezet. Hij werd gekweekt
voor consumptiedoeleinden. Maar net als bijvoorbeeld de bisam
rat verspreidde de kreeft zich snel over een groot gebied.
Hij is beter bestand tegen de kreeftenpest en heeft minder
last van watervervuiling”, zo weet Schepers te vertellen.
Drie jaar geleden kreeg hij een exemplaar dat dood was aange-
troffen in een fuik die wordt gebruikt voor de rattenvangst.
De kreeft werd op sterk water gezet en aan de collectie toe-
gevoegd. “Vorig jaar zag ik nog een pas gevangen vrouwelijk
dier met een 30 tal jongen aan zich geklemd. Het is uiteraard
weer teruggezet”, vertelt Schepers. Sinds twee jaar wordt de
rivierkreeft ook weer waargenomen in de Ramsbeek.
Wie interesse heeft in dit onderwerp verwijzen we naar een
bijdrage van Jan Grotenhuis uit Winterswijk in het Jaarboek
Achterhoek en Liemers van 1985. In het Jaarboek Twente van
1982 vertellen P. Venema en W.F. Anderson over het voorkomen
van kreeften (leven en fossiel) in Twente.
Eibergen, augustus 1986
H.G. Schepers
G. Dijkstra.
– 8 –
De Markeschool in Rekken
Binnen afzienbare tijd zal de 01de Schele in Rekken definitief
iedere band met het onderwijs in dit Eibergse dorp gaan verlie-
zen. Het schoolgebouw, in 1962 verbouwd tot gymnastieklokaal,
voldoet niet meer en een nieuwe gymzaal bij het sportpark zal
de 01de Scheie gaan vervangen. En net als Hendrik Odink een
kwart eeuw voor ons gingen onze gedachten bij het horen van dit
bericht weer uit naar de eerste scholen in Rekken.
Odink dook in 1962 naar aanleiding van de bouw van de nieuwe
school in de historie van het onderwijs in Rekken. Een serie
verhalen daarover verscheen onder de titel “Onderwijs in vier
eeuwen” in Dagblad Tubantia. Odink schreef ook in “Uit land en
volk van de Achterhoek” al over het onderwijs in Eibergen en
Rekken. Hij is eigenlijk de enige die daar in geschriften en pu-
blicaties aandacht heeft besteed. De heer F. De Leeuw heeft ook
het een en ander over dit onderwerp verzameld, maar aan publica-
tie is hij nog niet toegekomen. Wel konden we voor dit artikel
putten uit zijn materiaal. Verder moesten we het hebben van ma-
teriaal uit het gemeentearchief.
In zijn artikelen in Tubantia gaat Odink voor Rekken terug tot
1569. Tussen 1569 en 1615 moet bij de kapel – die dateert van
1379 – een schooltje zijn gebouwd op initiatief van de boermees-
ters van de marke en vrouwe Marie Pieck tot Rekken, de echtgeno-
te van Adolph von Mervelt zu Mervelt. Het eerste schooltje moet
ook dienst hebben gedaan als armenhuis. Later moet de school
verplaatst zijn naar het nabij gelegen erve Odink, waar ook ae
Rekkense markevergaderingen werden gehouden. Uit een schrijven
van 6 december 1615 van de Rekkense boermeesters aan de Munster-
se Raden wordt gevraagd om het schoolhuis, dat ongeschikt was
geworden voor het onderwijs, te mogen verplaatsen naar de kapel.
Op het antwoord hoefde men niet meer te wachten, want 14 dagen
later werd de heerlijkheid Borculo toegewezen aan Gelre. Daar-
mee kwam een einde aan de markeschool in de oude vorm, want de
gereformeerde staatskerk nam het onderwijs onder haar hoede.
De informatie uit de 16e en 17e eeuw is schaars wat het onder-
wijs betreft. Wel is bekend, dat onderwijzer Geert Abbink, die
was aangesteld door de eerste “eigen” dominee van Rekken Henri-
cus Keilwerdius, in 1651 50 gulden per jaar verdiende. Dat werd
betaald door het kwartier Zutphen. Per leerling kreeg hij ook
nog vijf cent per week. Abbink was tevens koster, doodgraver en
aanspreker. Wie meer aardige bijkomstigheden wil weten over het
Rekkense onderwijs in die dagen verwijzen we naar de artikelen
/. / /,. l u I I I U /’/(
markesahooL. Deze opname dateert uit het begin van deze eeuw.
Onder: De Markesahool in huidige toes tand, thans nog in ge-
bruik als gynmastiekzaal.
– 10 –
van Odink, die toch nog vrij veel heeft achterhaald van de
“petite historie”.
De informatie neemt weer wat toe over de periode na 1783. Toen
volgde Engbert Siemens – elders ook wel Simens of Simons ge-
noemd – zijn vader Harm op als schoolmeester. In het gemeente-
archief bevindt zich nog een “Staat der agterstand van tracte-
ment des schoolmeesters te Rekken gedurende de tijd van over-
heersching des franschen Rijks”. Schoolmeester en schoolhouder
– zoals hij zichzelf noemt – Siemens werd blijkbaar slecht be-
dacht door de Fransen, want hij had nog meer dan 100 gulden te-
goed. De Nederlandse overheid maakte overigens ook niet veel
haast met de nabetaling. In september 1815 wordt de al hoogbe-t
jaarde Siemens ontslagen op verzoek van het gouvernement van
de provincie “…door zijn klaarblijkelijke onkunde in de te-
genwoordige manier van scholen aan den dag gelegd”.
Er werd – hoe sociaal voor die tijd – wel een afvloeiingsrege-
ling getroffen. De marke van Rekken beloofde de schoolmeester
jaarlijks 25 gulden te betalen. “In aanmerking nemend zijn ho-
ge leeftijd”, aldus de boermeesters D.W. Berenschot op Beckink
en Gerrit Planten op Holters. Het stuk werd ook getekend door
burgemeester van Heeckeren. Met diens handtekening wordt de
gemeentelijke bemoeienis met de voormalige markescholen duide-
lijk. De burgemeester werd onder het bewind van koning Willem
I schoolopziener. De opvolger van Siemens, de in Rijssen gebo-
ren Joachim ten Wolthuis, werd ook aangesteld door de burger-
lijke gemeente van Eibergen.
In 1815 wordt tevens een nieuwe school gebouwd, die al snel
veel te klein is. De school wordt door 214 leerlingen bezocht,
terwijl de avondschool ook nog eens goed is voor 115 leerlin-
gen. Met name de burgemeester, mr. P.R.J.W. baron van Heecke-
ren, dringt aan op nieuwbouw. “Het onderwijs kan een weldadige
invloed hebben op de welvaart en op de behoeften daarvan”, zo
schreef hij. Van Heeckeren maakte de nieuwbouw niet meer mee.
Die kwam pas in 1859. In de artikelen van Odink in de krant
wordt abusievelijk 1857 geschreven, maar dat is stellig een
drukfout geweest. Opvallend is wel, dat latere schrijvers het
foutieve jaartal zonder meer overnemen. In 1859 wordt “het af-
breken der bestaande en het bouwen van een nieuwe school in
Rekken” voor 2960 gulden aanbesteed aan de timmerlieden Bernar-
dus Buyink, Fredericus Venderbosch en Roelof Buyink uit Lich-
tenvoorde, die samenwerken met de Eibergse kooplieden Arnold
Jan Winkler en Jan Derk Koeslag. Of er sprake was van het af
breken van de bestaande school mag worden betwijfeld. Ook Odink
spreekt slechts over het vernieuwen en bouwen van een derde
– 11 –
W TH U I [ U U k k L I 1090
mui i Hs :ti7
/ pastorie
vy
lokaal, in 1922 gevolgd door nogmaals de bouw van twee lokalen.
Dat er slechts sprake was van aanbouw blijkt ook al uit de ver-
zekerde som in 1886, die destijds 6000 gulden bedroeg. De pre-
mie die daarvoor aan de Assurantie Maatschappij tegen Brand-
schade te Zutphen moest worden betaald bedroeg ƒ 3,58.
In de jaren ’80 van de vorige eeuw waren er overigens ook al
plannen voor uitbreiding. De gemeente had daarvoor grond nodig
van de hervormde kerk, die echter nauwelijks tot verkoop bereid
was. Na moeizame onderhandelingen verschenen predikant G.J. van
Hemmert en de landbouwers J.H. Boevink, H. Bentsink, G. Planten
en J.H. Tenkink, allen diakenen, op 16 november 1885 eindelijk
– 12 –
voor notaris Ter Braak om samen met burgemeester W.H. Smits en
secretaris G.H. de Jong de verkoop van 168 ca. noordelijk van
de school gelegen grond te bevestigen.
In ruil daarvoor stond de gemeente, volgens het raadsbesluit
van 27 augustus 1885, de rechten op de nabijgelegen begraaf-
plaats af. Tevens nam men nog enkele verplichtingen op zich,
zoals het plaatsen van een hek en het geven van een vergoeding
aan de pachter.
De nabijheid van de begraafplaats bleek echter een probleem bij
de uitbreiding. Met name van de zijde van de provincie was men
kritisch ten opzichte van de plannen.
Het heeft nog veertig jaar geduurd voordat de grond daadwerke-
lijk werd benut. Het gebouw uit 1922 deed vervolgens ook 40
jaar dienst. Daarna werd voor een bedrag van 113.000 gulden de
nieuwe openbare school gebouwd en werd de 01de Schole een gym-
nastieklokaal. Inhoeverre het pand behouden kan blijven nu het
zijn functie heeft verloren is niet duidelijk, de gemeente
heeft zich daarover nog niet uitgesproken.
Overigens is er wat onderwijzers betreft nogal wat uitgewissels
tussen Rekken en Eibergen. B.L. ten Bergen bijvoorbeeld, in Ei-
bergen ondermeester, werd in 1846 benoemd tot hoofd van de
school in Rekken waar hij de overleden J. ten Wolthuis opvolgde.
Ten Bergen was toen 40 jaar en verdiende na zijn promotie ken-
nelijk genoeg om te gaan trouwen, want nog in hetzelfde jaar
stapte hij in het huwelijksbootje. In deze eeuw was het omge-
keerd: vanuit Rekken kwam eind 1927 G.C. Tiecken om hoofd te
worden van school I op De Hagen, later de Menno ter Braakschool.
Zijn opvolger H.J. Danker kwam in 1933 eveneens vanuit Rekken.
Hij bleef tot zijn pensionering in 1956 in Eibergen.
Eibergen, juli 1986
Ger Dijkstra.
BRONNEN EN LITERATUUR:
Hendrik Odink, “Onderwijs in vier eeuwen”, in Tubantia d.d. 19,
20, 22, 23 en 24 januari 1962.
Hendrik Odink, Land en volk van de Achterhoek, (Enschede 1971).
Oud-archief gemeente Eibergen.
Archief van de heer F.J. de Leeuw.
– 13 –
Het Gerardus Majella Gesticht te Beltrum
Wie niet zo vaak in Beltrum komt zal zich ongetwijfeld afvra-
gen wat de functie en betekenis is van het gebouw naast de
kerk. Het is het Gerardus Majella Gesticht. Het gebouw, dat
dateert van 1926, mag dan niet zo oud zijn, het is wel van
historische betekenis voor Beltrum. Van oorsprong was het een
ziekenhuis annex zusterhuis, waarvoor ook een bouwvergunning
was aangevraagd. Een bewaarschool werd mede opgericht.
In de beginjaren twintig was de behoefte aan onderwijsvoorzie-
ningen zeer groot. Het was ook in die jaren dat de jongens-
school werd gebouwd, die tot voor kort naast Concordia was ge-
legen. Ook de behoefte aan ziekenverpleging was in Beltrum en
omgeving zeer groot. De toenmalige pastoor G.W. Hanse en kape-
laan M. van Rooyen hadden al verzoeken gedaan om hier iets
aan te doen. Op 31 augustus 1923 werd besloten tot het stich-
ten van een fonds t.b.v. de ziekenverpleging. In de maand ja-
nuari 1924 werd daarvoor een collecte gehouden. Pastoor Hanse
en de kerkbestuursleden J.A.H. Harbers, J.H. Schilderinck,
J.W. Nahuis en J.A. ten Barge wisten
te bereiken dat de opbrengst 19.358
gulden bedroeg. Het armbestuur deed
er nog eens vijf duizend gulden bij
en de kerk nog eens twee mille. In
totaal was dat genoeg om te beginnen
met de bouw,”Behoudens de goedkeuring
van de Aartsbisschop”, zo staat in
de notulen van 15 december 1924 te
lezen. Het zou de laatste vergadering
zijn die werd voorgezeten door pas-
toor Hanse, die ziek werd. Kapelaan
Marinus van Rooyen leidde daarna de
vergaderingen en werd de grote promo-
tor voor de bouw van het zusterhuis
annex ziekenhuis. Blijkbaar was men
in contact getreden met de zusters
van Boxmeer, want in de vergadering
Kapelaan Marinus van van 22 oktober 1925 werd de medede-
Rooyen^ de grote pro- ling gedaan, dat de onderhandelingen
motor voor de bouw met de zusters geslaagd waren en dat
van het Ziekenhuis binnenkort de aanbesteding voor de
annex Zusterhuis. bouw van het Gerardus Majella Gesticht
(aoll. Mevr. te Bogt) kon plaats vinden.
– ]4
c^^y<iJuJCt>X.a^aJlii.
f■ 53.
– ^ • ‘ w i – Q . O/btfoHv • O-V-
f O cHx<>o-C^^a/rig
Q)rrxA<-i^<^/y)S -If-
yO«^a.in.a j^-io-nd..
– 15 –
In de vergadering van 3 maart 1926 werden de inschrijvingsbil-
jetten geopend. De laagste inschrijvers waren:
H. Leliveld te Liahtenvoorde^ metselwerk voor ƒ 37.452,—
W.J. Besselink, Beltrum, voor loodgieterswerk ƒ 1.187,—
J.A. te Loeke voor schilderwerk f 1.277,—
A.J. Pierik voor ijzerwerk ƒ 463,90
tesamen ƒ 40.380,90
Daar deze inschrijving ruim ƒ5000,- boven de begroting was,
werd besloten alsnog machtiging aan te vragen. Tevens werd be-
sloten machtiging aan te vragen voor een geldlening groot:
ƒ15.000,- voor de verdere inrichting. Beide werden verleend,
zodat de stichting een feit was geworden. Er zou tussen de
kerk en tegen de reeds bestaande woning van de familie Hassink
gebouwd worden. Grenzend aan de woning werd de “Entre, Entre-
gang en Spreekkamer Overste”gesitueerd. Verder naar achteren
(inmiddels voorbij de woning van het gezin Hassink) de vesti-
bule, keuken w.o. de kelder, waschkeuken, plegang, schoolgang
met drie ple’s en bergplaats, bewaarschool en speelplaats. De
rechterzijde bestond uit een wachtkamer, twee ziekenkamers,
een recreatiekamer, een eetkamer en een wijnlokaal. Tussen de
rechter- en linkerzijde liep een gang. Boven waren de kapel,
sacristie, logeerkamer en de slaapkamers van de zusters.
Op 14 december 1926 kwamen de zusters, uit Boxtel, in Beltrum
aan en twee dagen later werd het Gerardus Majella Gesticht ge-
opend. De zusters werden hartelijk onthaald door de Beltrumse
parochianen. Dit waren historische dagen voor het welzijn van
de parochie. Als eerste Moeder-Overste werd benoemd zuster Al-
degonda (mej. Anne Maria Reuvers, geboren in 1881 in Avereest).
Op 9 november 1927 overleed zij plotseling, na een operatie
in het Groenlose ziekenhuis. Op 12 november werd zij begraven
op het R.K. kerkhof in Beltrum, waar men haar graf nog kan
vinden op de Calvarieberg naast de priestergraven. De tweede
Moeder-Overste was Maria Adriana, van november 1927- tot okto-
ber 1934. Achtereenvolgens werden daarna benoemd: Moeder Pan-
cratia van 1934 tot september 1939; Moeder Josepha, die maar
een paar maanden in Beltrum bleef, n.1. van september 1939 tot
januari 1940. Toen kwam Moeder Isabella, die men in oktober
1946 met spijt zag vertrekken. Van oktober 1946 tot augustus
1952 was de leiding toevertrouwd aan Moeder Rosa van Lima. En
aan Moeder Godeliva van augustus 1952 tot december 1958. Van
december 1958 tot februari 1962 aan Moeder Regina Maria. In
februari 1962 keerde zuster Isabella terug. Zij was Moeder-
Overste tot augustus 1965. Na drie maanden kwam Moeder Clemen-
– 16 –
tine, zij is van december 1965 tot augustus 1968 in Beltrum
geweest en verblijft nu in het zustershuis in Groenlo. Moeder
Frederike nam het van haar over tot januari 1973 en daarna
Moeder Ennocentia tot oktober 1979. Momenteel is de leiding
in handen van een man, namelijk frater D. Boonman.
Het gesticht had een keukenzuster die ook in de keuken diver-
se meisjes leerde koken. Een wijkzuster voor de wijkverpleging
drie onderwijzeressen en ongeveer tien andere zusters die zorg-
den voor o.a. de zieken die in het huis zelf verbleven. Er
werd handwerkles en naailes gegeven. Voor de naailessen was
eerst geen ruimte beschikbaar. De bewaarschool werd toen aan-
gepast. Er werd een muur midden in de school ruimte geplaatst
en er kon naailes gegeven worden. In de jaren dertig ontstond
er een missie-naaikring. Door zusters en mensen uit het dorp
werden kleren genaaid voor de missie en voor de kerk, die het
verdeelde onder de armen.
Bij het huis hoorde ook een grote tuin. Deze was van de kerk.
Hier werden vele groenten en aardappels verbouwd. Om iedereen
van voedsel te voorzien was veel nodig. Er waren zeer weinig
inkomsten, soms waren er giften zowel in geld als natura. Maar
ook dat was niet toereikend. Er kon daardoor ook weinig gekocht
worden, alles werd zoveel mogelijk zelf gekweekt in de tuin.
De in Beltrum werkzame zusters kregen geen salaris. In de win-
ter gingen ze zelfs op “aardappelcollekte”. Voor het “bewaren”
van de kinderen ontvingen ze wel een minimale bijdrage. Ook
werd er wel iets betaald voor de kook-, naai- en handwerkles-
sen. In de oorlogsjaren hadden de zusters het zeer moeilijk.
Toch stonden ze dag en nacht klaar om de in nood verkerende
medemens te helpen aan eten, kleding of onderdak. Juist in die
jaren bleek ook dat de zusters een royale plaats innamen in de
harten van de Beltrummers. In het donker werden door de boeren
heel wat hutspotten en zakken aardappelen voor de zijdeur van
het klooster neergelegd om de zusters en de bewoners van het
gesticht aan het eten te houden.
In de jaren vijftig werd de bewaarschool zo goed bezocht dat
moest worden uitgezien naar een grotere ruimte. De ruimte in
het gesticht was beperkt, evenals de ruimte voor het naaion-
derwijs. In 1959 verdween de kleuterschool dan ook uit het
gesticht. De vrijgekomen ruimte was voor interne meisjes die
het huishoudelijk onderwijs volgden. Deze waren afkomstig uit
Vragender, Lichtenvoorde etc. De overdekte zandbak van de kin-
deren moest plaats maken voor de huiskamer en recreatie en de
kleuterschool werd slaapzaal. Aanvankelijk bleek dit een goede
– 17 –
BcLLï’wn. uL. Gcrarduj-MaJeLi^ w.^. ^.•.t.^., ^,^u,mie uit 19ÓÜ
oplossing. Doch het leerlingenaanbod groeide en er kwam naast
een kleuterschool ook een lagere meisjesschool en V.G.L.O.-
school. Het Gerardus Majella Gesticht was populair geworden
in de loop der jaren. De zusters hadden zich onmisbaar gemaakt
door hun werk op de scholen en vooral ook door de wijkverple-
ging.
Voor de Beltrumse bevolking was het een schok toen begin 1960
bericht kwam dat de zusters uit Beltrum moesten vertrekken.
Dit besluit was reeds ondertekend door de Algemene Overste in
Frankrijk. Mede door bemiddeling van de Provinciaal Overste,
die veel begrip toonde voor het grote verlies dat de parochie
Beltrum zou treffen door zo’n vertrek, werd een oplossing ge-
vonden die alle partijen bevredigde. Het besluit werd dan ook
ingetrokken. In 1964 werd de behuizing van de zusters en de
overige accommodatie verbouwd en zelfs uitgebreid. Er werd
een rusthuis voor pensioengerechtigde zusters in onder gebracht.
Toen dit niet het succes bleek dat werd verwacht, werd het in
gebruik genomen als bejaardenhuis. De naam “Gerardus Majella
Gesticht” verdween ten gunste van de nieuwe naam “Hassinkhof”.
Het woonhuis waar oorspronkelijk het Gesticht tegenaan was ge-
bouwd werd bewoond door de familie Hassink. Een klein gedeelte
van de woning staat er nog, maar het grootste deel is afgebro-
ken. In de hal van het bejaardenhuis hangt nog een foto van
– 18 –
de familie Hassink. In 1967 is de oorspronkelijke bewaarschool
(later bewaarschool en naaischool) verbouwd tot kapel. De oude
kapel was met zijn vier banken veel te klein geworden. In deze
kapel wordt nu elke week een mis opgedragen, die behalve door
bewoners ook door mensen “van buiten” word bezocht. Waar vroe-
ger de overdekte zandbak was is nu het mortuarium. Het ruim
vijf-en-veertigkamers tellende bejaardencentrum en het zusters-
huis, met aan de voorkant het Mariaplein en aan de achterkant
het park, is na vele jaren een rustpunt geworden in het sterk
gegroeide dorp Beltrum.
Beltrum, juli 1986.
Mevr. M. Verheijen- KI. Gebbinck.
BRONNEN:
F.A. Smit, pastoor. Geschiedenis van de parochie Beltrum, dl. 2
Zr. Joseph Marie (W.M. Stegers).
– 19 –
De Eibergse ,,Tien Geboden”
Zeer geachte lezer, als u meent uit het opschrift boven dit
epistel te kunnen opmaken, dat ik u iets wil vertellen over
Mozes, die de Israëlieten uit de Egyptische slavernij, door
de Rode Zee, naar de berg Sinaï voerde, waar de wetgeving der
tien geboden op twee stenen tafelen plaats had, dan slaat u
de plank behoorlijk mis. De oude armenhuisjes, tien in getal,
die gestaan hebben op het eind van de Kerkstraat, direct ach-
ter de kerk van de Protestantenbond hadden namelijk in de
volksmond deze naam gekregen, waarschijnlijk omdat de Diaco-
nie van de Hervormde Gemeente de eigenaresse was en het pre-
cies tien huisjes betrof. Een andere naam waaronder deze rij
huisjes bekend stond, was “‘t Spieker”, een oude benaming
voor een gebouwtje waarin koren werd opgeslagen. Wilde men
hiermee aanduiden, dat deze woningen een soort opslagplaats
waren voor armlastige lidmaten van de kerk? Hoe het ook zij,
uit inlichtingen die ik hierover van diverse kanten mocht ont-
vangen, is me gebleken dat de meeste inwoners er met plezier
hebben gewoond, ondanks de primitieve inrichting van deze
huisjes.
De woningen zijn ca. 1880 gebouwd. In het register van eigen-
dommen van de Hervormde Diaconie is er echter eerder sprake
van een huis aan het eind van de Kerkstraat, bevattende twee
armenwoningen, gewoonlijk “het oude armenhuis” genoemd, waar-
aan later de stalling voor de lijkwagen is gebouwd. Dit huis
werd namelijk al in 1848 gekocht van de weduwe Te Scheggert.
Op dit huis rustte een zgn. burgerrecht van de mark van Eiber-
gen en Holterhoek. Dit recht is toen door de Diaconie overge-
nomen. Om wat voor recht het hier ging heb ik niet kunnen
achterhalen. Was het misschien het recht van “overgang” of
“plantrecht”? In januari 1894, dus 50 jaar na aankoop van haar
huisje, komen we de naam van de weduwe Te Scheggert weer tegen
in de boeken van de Hervormde Diaconie en wel bij de bedelin-
gen in geld. Zij ontvangt dan wekelijks een bedrag van ƒ 1,30
en woont in één van de tien geboden.
In 1915 en wellicht eerder, spreekt de Diaconie in haar offi-
ciële stukken ook van “‘t Spieker”. Die naam schijnt dan over-
al te zijn ingeburgerd.
Voor de verbreding van de Kerkstraat koopt de gemeente, bij
raadsbesluit van 21 juni 1967, de tot “‘t Spieker” behorende
woningen voor de som van ƒ 30.000,-. In mei 1969 vallen ze
onder de slopershamer en is ook aan deze episode uit de
20 –
Boven: opname uit aa. 1910. Links staan de “Tien Geboden”,
ook wel “‘t Spieker” genoemd.
De “Tien Geboden” in de Kerkstraat, de vroegere Spurriestraat,
kort voor de afbraak aan het einde van de jaren ’60.
– 21 –
Eibergse geschiedenis een einde gekomen.
Achteraf rijst de vraag wat voor mensen het waren die de Spie-
kerwoningen bevolkten. Over het algemeen waren het eenvoudige,
hardwerkende mensen die een zeer dun besmeerde boterham ver-
dienden. Verder vonden er weduwen met kinderen, al dan niet ge-
steund door de Diaconie, een onderkomen. Over het geheel geno-
men waren deze mensen tevreden met deze wel zeer eenvoudige
behuizing. In de eerste jaren was er geen waterleiding of pomp
in de huisjes, maar er was één grote pomp voor gezamelijk ge-
bruik achter de woningen. Hier werd het nodige water gehaald,
werd er gewassen en ontmoetten de vrouwelijke bewoners elkaar
voor het dagelijkse praatje en het uitwisselen van dorpsnieuws.
Boven de kamers in de huisjes was één grote zolder. Soms rol-
den de kinderen op zolder met ronde veldkeien, hetgeen beneden
in de kamers een hels lawaai veroorzaakte, zeer tot ongenoegen
van degenen die meenden een rustig middagslaapje te kunnen
doen.
“‘t Spieker” heeft in de loop der jaren veel bewoners gekend.
Van de meesten is niet veel bijzonders te vertellen, ‘t Was
altijd hetzelfde ritme van eten, drinken, werken en slapen.
Veel anders was er in die dagen voor de meeste mensen niet
weggelegd. Toch hebben er een aantal mensen gewoond, die zich
de oudere Eibergenaren nog goed zullen herinneren, zoals
Gerriet Wevers met zijn bultje. Van beroep was hij kleermaker
en zijn vrouw Dine ten Harkei was mutsenmaakster. De meesten
kennen Wevers echter nog als klokkeluider. ledere morgen tegen
acht uur kon je het gekletter van de klumpkes van Wevers over
de keien van de Kerkstraat en de Klungelsteeg horen als hij
naar de toren van de oude St. Mattheuskerk ging om het tijd-
sein van acht uur te luiden. Ook werd er ‘s middags om 12 uur
en ‘s avonds om 8 uur geluid. Aangezien de toren van de oude
St. Mattheuskerk eigendom is van de gemeente moet voor het ge-
bruik van de klokken zgn. luidgeld worden betaald. Een tiental
jaren geleden werd dit nog geregeld op het gemeentehuis bij de
aangifte van het overlijden. Oorspronkelijk zorgden nabestaan-
den of buren voor het luiden van de klokken, later gebeurde
dit door de gemeentelijke klokkeluider, laatstelijk schilder
Bartelink en Herman Markerink, die beiden dicht bij de kerk
woonden. Thans is het luiden een elektrische aangelegenheid en
wordt het luidgeld door de begrafenisondernemer met de gemeen-
te afgerekend. Voor iedere overledene kan geluid worden, al
blijkt dit in de praktijk alleen te gebeuren voor overleden
leden van de Hervormde Gemeente, de Gereformeerde Gemeente en
de Protestantenbond en voor niet bij een kerkgenootschap
– 22 –
aangesloten overledenen. Voor gestorven katholieken worden de
klokken van hun eigen kerk geluid. Vroeger kon men aan de wijze
waarop de klokken werden geluid horen of iemand uit het dorp
of uit een buurtschap was overleden. Was iemand uit een buurt-
schap overleden, dan werden voordat men met het luiden van de
grote klokken begon, eerst enkele slagen met de kleine “pemp”
gegeven.
Als Wevers ‘s morgens klaar was met zijn werk als klokkeluider
zei hij altijd tegen de schoolkinderen, die hij op weg naar
huis tegenkwam: “kinder, ie hooft vandage neet noar schoole,
de meister is zeek”. De kinderen vonden dit woordenspelletje
wel leuk, maat ‘t mooiste vonden ze het, als ze in de toren
aan de touwen mochten trekken en met het zwaaien van de klok-
ken omhoog en omlaag zwiepten.
Wevers heeft ook gewoond, of althans gewerkt als kleermaker,
in een huis aan de Dorpsstraat (thans Grotestraat), dat onge-
veer gestaan heeft op de plaats waar eerder kapper Reuvekamp
(nu Geessinck) heeft gewoond. Hij zat daar voor het raam te
werken en als hij mensen met koffers naar het station zag gaan,
riep hij: “Anmaken leu, den trein steet er al, hee geet zo vot”.
Hij had geweldig plezier als hij de reizigers er dan daadwerke-
lijk de gang in zag zetten om de trein nog te halen. Wevers
was een van die echte, ongekunstelde dorpsfiguren, vol levens-
blijheid, ondanks zijn bultje altijd goedlachs, vol humor en
vriendelijk voor kinderen. Figuren die in de hedendaagse con-
sumptiemaatschappij met het gedraaf en de jacht naar steeds
meer, volkomen zijn uitgestorven.
Een andere bijzondere figuur in “‘t Spieker” was Herman Grijsen,
landbouwersknecht van beroep. Hij was een wat eenzelvig mens
die zich bezighield met geologie. Hij zocht als amateur-geo-
loog allerlei mineralen en stenen en correspondeerde hierover
zelfs met een professor uit Leiden. De medebewoners van “‘t
Spieker” vonden hem maar een zonderling met zijn, in hun ogen,
“rotzooi” aan stenen. Hij heeft tal van waardevolle vondsten
voor de historie gedaan. Hij interesseerde zich ook bijzonder
voor de dichtkunst. Vooral De Genestet was zijn favoriete dich-
ter. Daarom kreeg hij prompt de bijnaam “De Genestet” opgespeld.
Eens tijdens een kerkdienst in de Hervormde Kerk stond hij na
de preek op en te midden van het kerkvolk staande zei hij:
“Dominee, u hebt goed gesproken.” Uit zijn gehele doen en la-
ten bleek, dat hij een zeer goed verstand had. Zo heeft bij-
voorbeeld professor Hijmans uit Leiden eens zijn schedel geme-
ten als onderdeel van een intelligentie-onderzoek. Uit dit
onderzoek is gebleken, dat hij een zeer goed ontwikkeld stel
hersens had, dat wil zeggen een zeer hoog I.Q.. Jammer dat
– 23 –
deze man, die over zo’n goed stel hersens beschikte, nooit de
gelegenheid heeft gekregen om te studeren. Maar ja, dat was zo
in die dagen. Gelukkig is dat hedentendage anders en krijgen
ook kinderen uit een arbeidersmilieu de gelegenheid om te gaan
studeren. Voordat hij in “‘t Spieker” kwam, woonde hij in de
barak aan de Rekkenseweg. Pas zestig jaar oud werd hij dood in
bed gevonden.
Een familie die vele jaren in “‘t Spieker” heeft gewoond, was
de familie Ordelman. Gerrit Albertus Ordelman werkte op de ta-
bakskerverij van Hagedoorn – Ten Cate aan de Parallelweg en la-
ter als melkventer. Ook heeft hij nog op de Pickerfabriek ge-
werkt. Zijn vrouw, Reindjen Wenninkmeule, oefende het beroep
van “baker” uit. Als er in vroeger dagen een kind geboren moest
worden, stond er niet direct een wijkverpleegster of gezinsver-
zorgster klaar om voor moeder en kind te zorgen nadat de vroed-
vrouw het kind had gehaald. Voor de verzorging van moeder en
kind werd een beroep gedaan op de “baker”. Door hun soms jaren-
lange ervaring wisten de bakers precies wat ze hadden te doen
om moeder en kind te verzorgen. Andere bekende bakers in die
tijd (in het begin van deze eeuw) waren: Daatje Simmelink, die
in de Burgemeester Smitsstraat woonde en algemeen onder de naam
“Mamma Da” bekend stond, en, niet te vergeten. Mientje Wilme-
rink, die in de Hemstea heeft gewoond.
Nu terug naar een andere merkwaardige bewoner van “‘t Spieker”,
namelijk Gerrit Willem Vrendenbarg, getrouwd met Berendina
Derksken Frit. Deze had van die kleine kussenachtige handjes
en dikke, korte vingertjes, waarom ze wel “de weule” (dialect
voor mol) werd genoemd. Vrendenbarg, die nog maar 36 jaar oud
overleed, was een vrolijk type, die letterlijk fluitend door
het leven ging en daarom “fluitepietje” werd genoemd. Later
is zijn vrouw hertrouwd met Sjoerd Siksma. Ze naaide broekjes
en hemdjes van katoen waarmee hij de boer op ging. De gemeente
had hem daarvoor een tweedehands auto ter beschikking gesteld.
De motor was zodanig afgesteld, dat daarmee niet harder dan
20 km. per uur kon worden gereden, dit omdat Siksma geen rij-
bewijs had. In juni 1964 zijn ze, vergezeld door een flink aan-
tal kinderen, vertrokken naar Us Haitelan (Hemelumer Oldeferd).
Een ander bekend persoon uit “‘t Spieker” was de vishandelaar
Edelenbos, die met een juk over de schouders, waaraan twee
emmers met vis, langs de huizen ventte.
Het is ondoenlijk om alle mensen die in “‘t Spieker” hebben
gewoond te noemen, maar enkele namen liggen bij een flink aan-
tal Eibergenaren ongetwijfeld nog vers in het geheugen, zoals
– 24 –
Een bijzonder figuur in ‘t
Hpieker was Herman Grijsen,
Landbouwerskneaht van beroep
en had als bijnaam “De Genestet”
De opname dateert van tweede
Pinksterdag 1929.
(coll. H.G. Schepers)
Een foto uit 1940 van Reindjen
Wenninkmeule, later de vrouw
van G.A. Ordelman. In het be-
gin van deze eeuw oefende zij
het beroep van “baker” uit.
(coll. G.A. Ordelman)
– 25 –
Manneke Boei jink; Herman Schaperclaus, die per trein verzonden
pakketten netjes op het juiste adres bezorgde; Jan Koeslag; Juf-
frouw Wansink; Huizing; Van der Werf; Jakob Vos; Klein Willink;
H. Wennink en, niet te vergeten, een N.S.B.-er, die in zijn
zwarte uniform de omgeving verpestte. De meeste mensen die in
“‘t Spieker” gewoond hebben, hadden een goede onderlinge band
met elkaar en ze gingen altijd plezierig met elkaar om. Zo werd
de Oudejaarsavond gezamenlijk spontaan gevierd tot diep in de
nacht. Vooral het kleine mannetje Hilhorst kon zijn plezier
niet op als hij een borreltje teveel op had. Met zachte drang
werd hij dan weer tot de orde geroepen.
Achteraf nadenkend over de tijd dat ze in “‘t Spieker” hebben
gewoond, zullen velen van hen, ondanks de sobere behuizing en de
schrale pot waaruit vaak gegeten moest worden, nog met een zeke-
re voldoening terugdenken of althans teruggedacht hebben aan de
onderlinge vriendschap en saamhorigheid van de bewoners, die
thans elders vaak ver te zoeken is.
Eibergen, 21 april 1986
F.J. de Leeuw.
EXPOSITIE IN MUSEUM DE SCHEPER VAN KLEDERDRACHTEN EN HANDWERKEN
In samenwerking met leden van de Nederlandse Bond van Platte-
landsvrouwen, afdeling Eibergen, wordt in de periode van 30
augustus tot 20 september een tentoonstelling georganiseerd
in museum “De Scheper” aan de Burg. Smitsstraat. Het zal hier-
bij gaan om een expositie van klederdrachten en ‘nuttige hand-
werken’ .
Geëxposeerd zullen o.m. worden: knipmutsen, doopkleding uit de
vorige eeuw, slaapmutsen, halsdoeken en omslagdoeken. Om bij
de huidige generatie een indruk te wekken, hoe de mensen er
vroeger bijliepen, zullen enkele etalagepoppen in klederdracht
worden gestoken. Bovendien zullen er op de zaterdagen 30 augus-
tus, 6 en 20 september ‘s middags en ‘s avonds en tijdens de
braderie op 11 en 12 september ‘s avonds shows worden verzorgd
van klederdrachten bij het museum.
Voor tekst en uitleg zorgen de dames van de N.B.v.P. en zullen
de tentoongestelde stukken voorzien worden van tekst en uitleg.
Het museum is in de periode van 30 augustus tot 20 september
dagelijks van 14.00 uur tot 17.00 uur geopend.
– 26 –
Ook de opgave van “Ons Zoekplaatje” in het tweede nummer van
Old Ni-js heeft weer vele reakties opgeleverd. Velen herkenden
één of meerdere personen. Door een aantal van u werden we ver-
wezen naar mevrouw te Velthuis, oud voorzitster van deze ver-
eniging. Het is een groepsfoto van O.N.O.(Op Naar Omhoog), de
christelijke gemengde zangvereniging in Eibergen, die op 8 de-
cember 1915 werd opgericht. In het boekje ‘Kent U ze nog
de Ei bergenaren’, staat een soortgelijke opname, alhoewel het
toen winter was. Het koor heeft menigmaal op koninginnedag,
toen nog 31 augustus, een concert gegeven in de muziektent op
de Zwikkelaarsweide. Ons Zoekplaatje is naar aller waarschijn-
lijkheid gemaakt op een zangersdag te Ruurlo, omstreeks 1920.
De volgende personen die herkend konden worden zijn:
1 J.N.Stoppel steen,was werkzaam op de Rekkense Inrichting,
2 F.J.Gijsbers,was direkteur bij de Pickerfabriek van Prakke,
3 A.van Gorcom,hoofd van de W.Sluyterschool, 4 G.Vinke, was
eerst leraar aan de W.S.school en later hoofd van de Juliana
school, 5 M.van Dijk,was chef bij drukkerij Heinen, 6 ..Kijf-
tenbelt, 7 ..Vallema, 8 ?, 9 ..Roerdink, 10 H.Hei-
nen,oprichter van de drukkerij, 11 B.Ledeboer,organist in de
Hervormde Kerk, 12 H.ten Gate,direkteur van de Stoombleekerij
later K.T.V., 13 ..Kuil ing,gewoond op het Wievenveld, 14 V.Hei-
nen,werkte bij de K.T.V. op kantoor, 15 H.J.Nijhuis,was kapper
en woonde in de Grotestraat naast Prakke-Olie, 16…Noorlandt,
17 G.Abbink??, 18 L.ten Gate, 19 G.M.van Dijk, 20 Mina Kemink,
de juffrouw van de zondagschool, later gehuwd met v.d.Veen
onderwijzer van beroep, 21 J.Huizing,werkte bij Prakke op kan-
toor, 22 H.Roozeboom,lerares aan de W.Sluyterschool 1918-1937.
23 M.Kijftenbelt, 24 ..van Gorcom, 25 R.Maas, 26 Johanna Meyers,
– 27 –
27 F.Bennink, 28 Zwaantje Beitsje Hemen, 29 J.Kijftenbelt,
30 Cor Bokma, 31 A.Timmermans, 32 H.Trelker-Reis, 33 Dina te
Blesebeek woonde op ‘Het Sonnehuis’ aan de Groenloscheweg,
later J.W.Hagemanstraat. Zij woonde samen met meester G.Vinke,
en waren hun tijd dan al ver vooruit wat samenwonen betreft,
34 H.Trelker, 35 Mientje Meyers, 36 Stien Nijhuis.
Zoals U ziet ontbreken er nog een paar namen. Het kan ook zijn
dat U nog een aanvulling heeft. Laat het ons weten.
Ons zoefepCoatje
Ditmaal is “Ons Zoekplaatje” een opname van i 1930, althans
dat is het vermoeden van de redaktie. Eén persoon is namelijk
duidelijk te herkennen, veldwachter Kammeijer. Het zou hier
kunnen gaan om een feest- of ontvangstcomité, wachtend op een
belangrijk persoon bij het station? Wij vragen dan ook weer:
-Wie staan er op deze foto afgebeeld?
-Bij welke (belangrijke) gebeurtenis is deze opname gemaakt?
-Waar en wanneer is deze foto gemaakt?
Gaarne Uw reakties aan de redaktie van “Old Ni-js”
K.Nieuwenhuizenstr. 5,
7161 VB Neede.
tel. 05450-4001
– 28 –
D e buurschap Hupsei in de 17e eeuw
In 1651 werd in de drie kwartieren van Gelderland een nieuwe be-
lasting ingevoerd, de zgn. verponding. Dit was een belasting op
alle onroerende goederen waaruit inkomsten werden verkregen. Om
de te betalen belasting te kunnen vaststellen was dus een grote
hoeveelheid gedetailleerde informatie nodig over alle huizen,
boerderijen en cultuurgronden die er in de jaren 1643 – 1651 in
Gelderland waren.
De samenstellers van de verpondingskohieren, de boeken waarin
alle informatie werd opgeschreven, noteerden de gegevens per dorp,
per stad en per buurtschap. Daarbij kregen ze de gewenste gege-
vens van de bewoners of eigenaren van de erven en huizen, maar
ook van personen die ter plaatse goed bekend waren. Indien de in-
lichtingen niet naar waarheid werden verstrekt, dreigde een straf
of een boete voor de nalatige.1)
Het resultaat van dit 8 jaar durende werk leverde een schat aan
onvervangbare informatie op. Het gebeurde zó grondig, dat de ver-
ponding pas in 1805 werd vervangen door een nieuw belastingstel-
sel.2)
Uit de verpondingskohieren kan men informatie halen over het aan-
tal huizen en erven in een bepaalde plaats of buurtschap, wie de
eigenaren van deze goederen waren, hoeveel bouw- en weiland er
bij een bepaalde boerderij hoorde, welke lasten er op een bepaald
erf drukten etc.
Op basis van de afschriften van deze verpondingskohieren van de
Zutphense regent Gerrit Kreynck is deze bijdrage over de buur-
schap Hupsei samengesteld.’))
Hupsei wordt hierin genoemd als een buurschap vallende onder de
voogdij van Eibergen. Hiertoe behoorden ook Olden Eibergen, Mal-
lum en Rekken. De Holterhoek werd afzonderlijk behandeld, hoewel
dit gebied oorspronkelijk deel uitmaakte van de marke van Eiber-
gen. De benamingen “schependom Eybergen” en “Holterhoeck” lijken
identiek te zijn. Bovendien wordt de naam Holterhoeck niet voor-
afgegaan door het begrip “buyrschap’M). Ook de stad Eibergen
zelf werd uitgebreid behandeld in het verpondingskohier. Stad,
schependom en voogdij Eibergen maakten op hun beurt weer deel
uit van de heerlijkheid Borculo.
In tegenstelling tot wat bijvoorbeeld bij de Needse buurschappen
het geval was, werden de erven en huizen in de Eibergse buur-
schappen ingedeeld al naar gelang de positie die ze in hun marke
innamen. De oorzaak hiervan zal gezocht moeten worden in de per-
soon die de gegevens opnam. Vanuit het standpunt van de lokale
– 29 –
historicus is dit een geluk bij een ongeluk, omdat de oude Ei-
bergse markeboeken een bombardement op het Rijksarchief in Arn-
hem niet overleefd schijnen te hebben. Daarom zijn we mede af-
hankelijk van bronnen als het verpondingskohier om inzicht te
krijgen in de structuur en het functioneren van de Eibergse
marken vóór 1800.
Elk van de Eibergse marken kende drie soorten erven:
1. De “gewaarde” erven: boerderijen die volledige rechten kon-
den laten gelden op het gebruik van de gemeenschappelijke
gronden (markegronden of “het veld”) van de mark waarin zij
gelegen waren. Hupsel kende ca. 1650 10 van zulke erven.
2. De “halve” erven: boerderijen met beperkte rechten op het
gebruik van de markegronden. Hiervan waren er 6 in Hupsel.
3. De “kaeters”, ook wel “cavensteden” of “katersteden” genoemd.
Dit waren oorspronkelijk de zich later op de markegronden
gevestigd hebbende kleine boeren. De oude en grote boeren
zagen niet graag nieuwkomers in de marke, omdat de markegron-
den van essentieel belang waren voor het uitoefenen van de
landbouw. Daarom was de vestiging van keuterboeren aan stren-
ge regels gebonden: zij kregen een beperkt recht in de marke,
wanneer ze er in slaagden om in één nacht een hut te bouwen
uit welks schoorsteen rook kwam en gebouwd was op een per-
ceel op de markegrond dat omgeven werd door een aarden wal.5)
Ca. 1650 telde Hupsel 6 “kaeters”.
De rechten die de boerderijen konden laten gelden op de marke-
gronden betroffen o.a. de volgende zaken: het daar mogen weiden
van één of meerdere koeien, het houden van schapen, het akeren
van varkens in de eikenbossen van de marke en rechten op het
hout van de markegronden.
In de bijlage op bladzijde 37 e.v. zijn alle Hupselse boerderij-
en in een schema weergegeven. De gegevens zijn niet altijd even
gemakkelijk te lezen. Daarom volgt nu een uitgebreide toelich-
ting.
In de eerste kolom worden de namen van de boerderijen opgesomd
in de volgorde zoals die ook in het verpondingskohier voorkomt.
Ook de spelling van deze en andere namen is daaruit overgenomen.
Daaronder volgt de belastbare pachtwaarde van het erf in achter-
eenvolgens guldens, stuivers en penningen. Op basis van deze ge-
schatte pachtwaarde werd de verponding berekend. Deze getallen
geven een indicatie van de waarde van de erven.
Hupsel was veruit de kleinste van de Eibergse buurschappen met
“slechts” 22 erven in het midden van de 17e eeuw. Volgens gege-
– 30 –
vens van wijlen Hendrik Odink waren er dat in de 19e eeuw 23.
Hij noemt daarbij erven die in de tussenliggende jaren nieuw ge-
sticht of afgesplitst moeten zijn, zoals Eimbers , Pasop en
Klein Bruinink.6)
De tweede kolom noemt de namen van de eigenaren. Zo was Jan Dui-
ven voor l en Geert Hessels voor \ deel eigenaar van Borgman
goet. Niet iedere eigenaar is te achterhalen, maar met een aan-
tal is dat wel het geval. Met het “Gasthuis te Vreden”, eigenaar
van Schuirinck en In ‘t Veene, werd het Heilige Geesthospitaal
in Vreden bedoeld, dat meer armenhuis en herberg dan ziekenhuis
was. De “Hoghe Schole” te Vreden levert meer onduidelijkheid op.
Eerst in 1677 werd in Vreden een gymnasium opgericht door Fran-
ciskaner monniken. Vanaf 1640 waren zij daarmee bezig geweest.7)
Men kan zich dus afvragen, of de “Hoghe Schole” rond het jaar
1650 al wel in het bezit kan zijn geweest van het erve Leppinck.
Hulsinck was “geestlick” bezit. Van dit erf is bekend, dat het
een bezit geweest is van de “Nederduits Gereformeerde Gemeente
van Eibergen”. Dit was de oude benaming voor de Hervormde Gemeen-
te van Eibergen.
Of Lutticke Esch en Niehof bezit waren van de burgemeester(s)
van Eibergen, of van een burgemeester met de geslachtsnaam (Van)
Eibergen, is niet duidelijk. Een andere burgemeester was Jurrien
ten Ham. Hij was één van de burgemeesters der stad Groenlo.
Een aantal Hupselse boeren, hoewel zelf pachter, worden genoemd
als medebezitter van andere Hupselse boerderijen. Bijvoorbeeld
Bruninck, die met de “bouwman” van Elferinck de helft van dit
goed bezat. Daarnaast worden Jan en Wol ter Duiven genoemd als
(mede-)eigenaren van Borghman goet en Tiekinck.
De koeweiden werden in aantallen weergegeven. Naar de reden daar-
van kan men slechts gissen. Wel dient aangetekend te worden, dat
de akkerbouw de belangrijkste bron van inkomsten was, en dat dus,
al was het alleen maar om de mest van het vee, de veeteelt vrij-
wel geheel in dienst stond van de akkerbouw. Maar niet alleen
het vee zorgde voor bemesting. Eén van de belangrijkste functies
van de markegronden was het leveren van plaggen voor de bemes-
ting van de essen.
Het was echter met de kwaliteit van de Hupselse koeweiden niet
best gesteld. De twee weiden van de Schulte van Hupsel en de zes
weiden van Bruninck kregen de kwalificatie “slecht” toegevoegd
in het verpondingskohier. De koeweide van Hulsinck bestond uit
“hietland” (= heide). Als verklaring voor deze toestand zou er
op gewezen kunnen worden, dat Hupsel als enige van de Eibergse
buurschappen niet grensde aan een vruchtbaarheid brengende ri-
vier als de Berkel.
– 31 –
Boerderij Eimers in üupsel. Gedeelte van een pentekening die
tijdens de oorlog gemaakt is. Op 18 januari 1956 brandde “Eimers”
tot de grond toe af. (Tekening in het bezit van de bewoners, de
familie Peters-Botterhuis).
Onder: boerderij Bruinink in dezelfde buursahap. De foto is ge-
maakt aa, 1930 en toont het nieuwe voorhuis, dat op de plaats
gekomen is van het oude dat door de ayaloon van 1927 werd ver-
woest. (Colt. familie Saharpert).
– 32 –
In de volgende kolommen worden een reeks van oppervlakte- en
inhoudsmaten genoemd. Opvallend is, dat deze beide categorieën
door elkaar werden gebruikt. Zo stond de afkorting mtr. (= mal-
ter) voor de hoeveelheid bouwland, maar ook voor een bepaalde
inhoudsmaat. De Schulte van Hupsel had bijvoorbeeld 10 malter
aan bouwlandoppervlak, maar moest tegelijkertijd 1 malter rogge
aan Pastoor Marquerinck leveren. Dit toont wel aan, hoe oorspron-
kelijke inhoudsmaten later oppervlaktematen werden. In het heden-
daagse spraakgebruik op het platteland vinden we nog wel iets
soortgelijks, m.n. voor de schepel. Voor kleinere stukken land
wordt deze maat nog wel gebruikt als men zegt: “dit stukke is
dree scheppel zaod groot”. Maar deze “scheppel” is dan wel ge-
lijk aan één are, terwijl dat in 1650 bepaald niet het geval
kon zijn. Het omrekenen van deze oude oppervlakte- en inhouds-
maten is een kunst op zich, temeer omdat ze per plaats konden
verschillen.
Naast malter (mtr.) en schepel (sch.) komt nog de afkorting sp.
voor. Deze stond voor “spint” en was de kleinste van de drie ge-
noemde maten.
Uit het voorgaande zal duidelijk geworden zijn, dat de meeste
Hupselse boerderijen pachtboerderijen waren. Hupsel vormde hier-
in geen uitzondering op de regel. Alleen van de bouwman op Elfe-
rinck staat aangetekend, dat hij een deel van deze boerderij in
eigendom had. Deze eigendomsverhoudingen betekenden, dat er aan-
zienlijke lasten op de boerderijen rustten. Te onderscheiden
pachtvormen in Hupsel waren: de garfpacht, de zaadpacht, het
pachtvarken of pachtvarkengeld en de geldpacht. Enkele boerde-
rijen waren daarnaast nog tiendplichtig.
De heer van Borculo was eigenaar van de garftiend uit Genlincks
goet 8) en Tetinck. De garftiend bedroeg ééntiende deel van de
garven. De betrokken boeren moesten deze op het land laten staan
of apart opbergen ten gerieve van de heer van Borculo. Daar-
naast kreeg het Huis Borculo de bloedtiend uit deze twee erven
en Schuirinck. De bloedtiend moest geleverd worden van de bees-
ten die op de desbetreffende boerderijen waren geboren. Het be-
trof hier vooral tienden van lammeren, biggen en ganzen. Merk-
waardig is, dat de tienden niet naar de eigenaren gingen maar
naar derden, in dit geval de heer van Borculo. Overigens waren
de meeste Hupselse erven tiendvrij.
Maar de eigenaren kwamen wel aan hun trekken. De meest genoemde
pachtvorm in Hupsel was de garfpacht en wel de “derde garve”.
Dit betekende, dat één op de drie garven van de oogst de vergoe-
ding vormden voor de eigenaar voor het gebruik van de grond.
Borckink betaalde van een kamp de 4e garve. Dit kan er op duiden,
dat de grond van deze kamp slechter was, want in de regel lagen
– 33 –
op de betere gronden de zwaardere lasten.
Bruninck, Leppinx goet en Rietmans goet betaalden een zaadpacht.
Dit was een aandeel in het gedorste graan en op te maken uit
het feit, dat in beide gevallen sprake was van het leveren van
graan in de inhoudsmaten “malter” en “schepel”. De zaadpacht be-
droeg jaarlijks een vaste hoeveelheid graan. De derde of vierde
garve kon jaarlijks verschillen. Deze waren geheel afhankelijk
van de grootte van de oogst.
Een pachtvarken of de geldwaarde daarvan betaalden de erven Gen-
lincks goet, Schulte van Hupsel en Wolberinck.
Een geldpacht betaalden Genlincks goet, Hulsinck en Vaerwerck.
Hulsinck betaalde alleen maar een geldpacht en was daarmee zijn
tijd ver vooruit. Pacht in natura (graan e.d.) overheerste.
De zwaarste lasten rustten op de erven Schuirinck, Genlincks
goet en Tetinck. Zij dienden zowel tienden als een garfpacht te
betalen. Men bedenke, dat van het resterende gedeelte van de
oogst eerst nog een deel apart gelegd moest worden als zaaizaad
voor het volgende jaar en dat er ook nog een deel nodig was
voor het eigen levensonderhoud. De boeren zullen dus niet veel
graan overgehouden hebben om te verkopen.
Zo nu en dan is er sprake van heel bijzondere uitgangen. De
Schulte van Hupsel diende jaarlijks 1 malter rogge aan Pastoor
Marquerinck te leveren, terwijl Elferinck verplicht was jaar-
lijks 1 schepel “velvesaet” en 2 pond was aan de kerk van Borcu-
lo te leveren. Door wie en wanneer deze uitgangen in deze erven
zijn gelegd is niet bekend, maar het is goed mogelijk, dat ze
herinneren aan de tijd toen de rooms katholieke kerk nog de al-
leenheerschappij had. In die tijd waren aan de plaatselijke
kerken talrijke zgn. vicarieën verbonden. Dit waren geestelijke
stichtingen waaraan goederen verbonden waren en waarvan de op-
brengst werd toegewezen aan een priester (vicaris). In ruil
voor dit vruchtgebruik diende de priester missen te lezen aan
een bepaald altaar tot intentie van de stichter of diens familie.
Na de Hervorming vielen al deze inkomsten toe aan de Nederduits
Gereformeerde Gemeenten.
Nadat een hele reeks van gegevens genoteerd waren, werd de
pachtwaarde van de afzonderlijke boerderijen vastgesteld. Hier-
van was men dan de 6e penning of éénzesde deel in de verponding
verschuldigd. Dat Hupsel niet erg hoog aangeschreven stond als
landbouwgebied bewijzen de bedragen die als pachtwaarde geno-
teerd werden. Slechts 2 erven kwamen boven de 150 gulden, nl.
Bruninck en Genlincks goet. Boven 100 gulden kwamen uit: Tetinck,
Hulsinck, Borghman goet en Schulte van Hupsel. Joan Anstoot
scoorde het minst: de pachtwaarde van zijn “huis en hof” werd
geschat op 3 gulden.
E ‘ ”
– 34 –
Vergelijkt men deze gegevens met die van andere buurschappen,
dan waren bedrijven met een pachtwaarde boven 150 gulden voor
Eibergse begrippen grote boerderijen. Slechts 2 erven scoorden
boven 200 gulden, nl. Olminckhof in Olden Eibergen met ruim 236
gulden en Buttes goet (Butz) in Rekken met ruim 235 gulden.
De pachtwaarde van een boerderij kon nog aanzienlijk stijgen
wanneer er eikenhout of “tellegen” (jonge eiken) aanwezig waren.
Dit was het geval op Genlincks goet, Schulte van Hupsel, Tetinck
en Hulsinck. Eikenhout was schaars en dus duur. Vandaar dat vele
marken en eigenaren van boerderijen er op toezagen, dat het ei-
kenhout niet stiekem werd gekapt en dat varkens niet onbeperkt
in de eikenbossen van de marke konden lopen om het hout te spa-
ren en eikels over te houden voor de teelt van teilegen.
De verpondingskohieren bevatten ook gegevens over de bebouwing
en grootte van de erven. Het erf Tetinck bijvoorbeeld, bestond
uit een “huis en hof” van 3 schepel groot. Borghman goet bestond
uit een “huis met 2 hoven”. Omdat in dit en andere gevallen spra-
ke is van “hoven”, mag aangenomen worden, dat met “hof” een
schuur bedoeld werd en niet (groente-)tuin, zoals dit woord he-
dentendage nog wel gebruikt wordt. Geen enkele Hupselse boer
had meer dan 2 schuren op zijn erf, terwijl geen enkel erf gro-
ter was dan 3 schepel. Het bedoeninkje van Joan Anstoot sloot
hier wederom de rij. Zijn “huis en hof” was slechts 3 spint
groot.
Voor het eerdaags te starten veldnamenonderzoek kunnen de verpon-
dingskohieren van grote waarde zijn. Hoewel de afschriften van
Kreynck een uittreksel zijn, bevatten ze toch nog een aantal veld-
namen.
De meest genoemde naam in Hupsel was “kamp”. De ene keer was de-
ze in gebruik als weiland, bijvoorbeeld bij Rietmans goet, maar
meestal waren de kampen in gebruik als akkerland hetgeen blijkt
uit de erop volgende vermelding dat een kamp tiendvrij is. Dit
was het geval bij Huijschers Caevenstede.
Andere veldnamen waren: “Slag”, in gebruik als koeweide met el-
zen en tellegen erin, bij Genlincks goet. De “Delvencamp” was
tiendvrij bouwland van 2 schepel groot bij Huijschers Caevenstede,
Bij de inventarisatie van het particuliere grondbezit in Hupsel
– rechten op markegronden werden niet meegeteld bij de taxatie
van de pachtwaarde – werden drie grondgebruikers genoemd, die
waarschijnlijk niet uit Hupsel kwamen. Hun gronden werden samen-
gevoegd onder de kop “Omliggende lant”. Alof Tanckinck uit Lint-
velde bezat een tiendvrije kamp van 3| malter bij Bruninck. De
pachtwaarde werd geschat op ruim 27 gulden. Herman ten Nahuis
en Reiner ten Start hadden een kamp van 1 schepel gepacht van
– 35 –
het Gasthuis in Groenlo. Deze werd verpacht voor de 3e garve.
Tenslotte had een zekere Joan Altinck in Hupsel nog 2 schepel
“nieuw veltlant”.
Met dit nieuwe veldland zijn we gekomen aan het laatste aspect
van het verpondingskohier over Hupsel dat nog aandacht verdient.
Zoals we al zagen, hadden de Hupselse boeren niet de beste na-
tuurlijke omstandigheden voor hun werk. Maar toch vormde dit
geen reden tot pessimisme, want er was twee maal sprake van ont-
ginningen: In ‘t Veene had 1| schepel aan “Nieuwlant”, terwijl
de al genoemde Joan Altinck 2 schepel aan “nieuw veltlant” had.
Reden voor dit optimisme was er wel, want de in het 2e kwart van
de 17e eeuw sluimerende vrede werd in 1648 bekrachtigd door de
Vrede van Munster waardoor aan alle onzekerheid omtrent oorlogs-
handelingen een eind werd gemaakt. Men leest dan ook niets meer
over verwoeste of leegstaande boerderijen, zoals dat nog wel het
geval was tijdens het samenstellen van het verpondingskohier
Twente in de jaren 1601 – 1602.
Samenvattend kunnen we zeggen, dat de buurschap Hupsel in de
17e eeuw nog maar weinig eigengeërfd bezit kende. De meeste
boerderijen waren pachtboerderijen. De verpachters kwamen uit
allerlei maatschappelijke rangen, standen en instellingen.
Bovendien is het duidelijk, dat Hupsel niet werd overheerst door
één grootgrondbezitter of één tiendgerechtigde. De meeste goede-
ren waren tnendvrij, de tienden die wel afgedragen moesten wor-
den gingen naar de heer van Borculo. De meest gebruikelijke
pachtvorm was de derde garve. De afdrachten geschiedden rond
1650 voornamelijk nog in de vorm van een deel van de opbrengst
van het land en van het vee. Het erf Hulsinck vormde hier een
uitzondering op. De bouwman op Hulsinck betaalde aan de kerk van
Eibergen een geldpacht van 65 daalter.
De Hupselse landbouw stond niet erg hoog aangeschreven. Enige
malen werd melding gemaakt van slechte weidegrond. De erven wa-
ren op zich niet groter of kleiner dan in de andere Eibergse
buurschappen, maar de voornaamste oorzaak van het relatief lage
aantal vermeldingen van pachtwaarden boven de 150 gulden, lijkt
gezocht te moeten worden in de natuurlijke omstandigheden waar-
onder de Hupselse landbouw bedreven werd.
Eibergen, juli 1986
B.H.M, te Vaarwerk.
– 36 –
De Hupselse boerderijen in het verpondingskohier van ca. 1650
ERF: EIGENAAR: WEIDE- EN BOUWLAND LASTEN:
HOOILAND: OPPERVL.:
Borghman goet Jan Duiven | – 12 mal ter Tiendvrij,
110-19-8 Geert Hester l + 1 sch. 3e garve.
Schuirinck Gasthuis te 1 hooimaat 8 mtr. Bloedtiend,
79-19-10 Vreden van 2 da- 3e garve.
j gen maaien
Genlincks Peter Tromsla- 2 koewei- 18 mtr. Garftiend,
goet ger en Joost den Bloedtiend,
153-9-9 van Eyll 3e garve,
Geldpacht: 13
gl. + 10 St.,
2 pachtvarken
of 12 gulden.
Schulte van Huis Holtinck 2 koewei- 10 mtr. Tiendvrij,
Hupsel bij Boeckholt den + 1 3e garve,
105-0-5 (= Bocholt) hooimaat 1 varken of
van 2 da- 3^ daalter,
gen maaien 1 mtr. rogge
aan Pastoor
Marquerinck.
Wolberinck Trijne Gosers 3 koewei- 71 mtr. Tiendvrij,
70-19-9 den 3e garve,
1 varken of
4 gulden.
Tetinck Rol of Theben , 1| koewei- 15 mtr., Garftiend,
127-19-11 Jan Tetinck de, hooi- 6 schepel Bloedtiend,
heeft: 1 hooi- maat van 3e garve.
maat + 6 sch. 2 dagen
bouwland. maaien
Bruninck Bij het Huis 6 koewei- 14 mtr. Tiendvrij,
179-6-11 Borculo den Zaadpacht: 5
sch. rogge +
3 mtr. haver.
Elferinck Geert Hessels 1 weide + 10 mtr. Tiendvrij,
93-19-10 l en de bouw- 2 hooima- 3e garve.
man en Bru- ten van 4 1 sch. velve-
ninck l dagen saet + 2 pond
maaien was aan kerk
van Borculo.
– 37 –
ERF: EIGENAAR: WEIDE- EN BOUWLAND LASTEN:
HOOILAND: OPPERVL.:
Leppinx goet Hoghe Schoie 1 koeweide 9 mtr. Tiendvrij,
90-19-10 te Vreden + hooimaat Zaadpacht: 6 mtr
van 2 da- rogge en 6 mtr.
gen maaien boekweit.
Hulsinck Geestlick 1 koeweide 8 mtr. + Tiendvrij,
121-0-0 3 spint Geldpacht: 65
daalter.
HALVE ERVEN:
Rietmans Elisabeth 1 koeweide 9 mtr. Tiendvrij,
goet Rolvinx + hooimaat 3e garve,
90-14-11 van l dag Zaadpacht: 6 sch
maaien boekweit + 1 sch
rogge.
Lutticke Borgemr. 9 mtr. Tiendvrij ,
Esch Eijbergen 3e garve.
73-15-10
Vaerwerck Jurrien ten 1 koeweide 9 mtr. Tiendvrij,
79-15-10 Ham + hooimaat 3e garve,
Geldpacht: 6 gl.
Duiven goet Croesbeeke IJ koewei- 7ï mtr. Tiendvrij ,
73-9-9 de 3e garve.
In ‘t Veene Gasthuis te IJ koewei- 2 mtr. + Tiendvrij,
24-7-9 Vreden de 2 sch. 3e garve.
Borckinck 3 mtr. Tiendvrij,
23-19-11 3e garve,
4e garve van een
kamp van 3 sch.
KAETERS:
Niehof Borgemr. 6 sch. Tiendvrij,
11-19-10 Eijbergen 3e garve aan Jur
” rien ten Ham.
Huijschers Geert Franc- 2 sch. Tiendvrij,
Caevenstede kinck
16-10-0
Tiekinck Hulshof en – 2J mtr. Tiendvrij,
19-19-10 Wolter Dui- 3e garve.
ven,
– 38 –
ERF: EIGENAAR: WEIDE- EN BOUWLAND LASTEN:
HOOILAND: OPPERVL.:
Huis en hof Wolter Dui- – 3 mtr. + Tiendvrij,
25-19-10 ven 1 sch. 3e garve.
Hutte en Jan in de – 4^ sch. Tiendvrij.
hof Warffe en
11-19-10 Derck ter
i^eerbeeke
Huis en hof Joan – – Tiendvrij,
3-0-0 Anstoot
NOTEN:
1. H.K. Roessingh, “Hoe zijn de Gelderse verpondingskohieren
uit het midden van de 17e eeuw ingericht?” In: Bijdragen
en Mededelingen der Ver. Gel re, 53 (1968/9) biz. 62.
2. Ibidem, bIz. 69.
3. Gemeente-archief Zutphen, Oud Archief Zutphen, Handschriften
Kreynck, afschrift van de verpondingskohieren van het
Kwartier van Zutphen, 1646 – 1650, folio 180 – 180r.
4. Het begrip “buurschap” zoals dat in de verpondingskohieren
werd gebruikt, betekent hetzelfde als het begrip “marke”.
Oorspronkelijk waren het echter twee verschillende be-
grippen. Zo hoorde (en hoort) de “naoberschop” thuis on-
der buurschap, en het beheer van de gemeenschappelijke
gronden, bossen en wegen onder de marke.
5. Deze en andere gegevens over het functioneren van de Eiberg-
se marken werden verkregen van de heer Schepers, waar-
voor dank.
6. H. Odink, “Wapensteen in Hupsel”, Archief 1968, bIz. 71.
7. H. Terhaite, Vreden, Landschaft und Geschichte (Vreden 1976)
biz. 116-120 en 141.
8. De eerste letter van deze naam is niet goed leesbaar. Daar-
om houd ik het voorlopig op een “G”.
– 39 –
D e H o f T o n Alvinchove
3. Gerrit Saholte Olminkhof: heelmeester voor huisdieren.
Vroeger ging men vaak niet eerder naar een dokter dan wanneer
er sprake was van levensgevaar. Naar een dierenarts ging men
nog minder gauw. Daar waren verschillende redenen voor, o.a.:
– veel arme mensen hadden het geld niet om de rekening te
kunnen betalen,
– in lang niet elke plaats was een dierenarts,
– vaak had men ook geen vertrouwen in “den chirurgijn”.
Men was het hierdoor ook niet gewend om doktershulp in te roe-
pen. Men behielp zich dan ook vaak van middelen en medicijnen
die in de buurt of omgeving bekend stonden als “probaat middel”.
Vaak leerde de vader de zoon hoe de recepten samengesteld waren
en hoe ze gebruikt moesten worden. Behalve dat Gerrit Schol te
Olminkhof veel recepten kende heeft hij ze ook nog opgeschreven
en zijn ze bewaard aebleven tot in onze tijd. Uit de vele re-
cepten die hij genoteerd heeft blijkt ook, dat zijn kennis van
veeziekten aanzienlijk geweest moet zijn, althans voor die tijd.
Hij noteerde o.a. het volgende in “Den liager 1783 Gerrit Ol-
minkhof zijn schrijfboek”:
MEDESIJNEN VOOR HET RUNTVE
Wij zuil met de koejen beginnen.
Het Schot.
Als de Beesten het schot hebben zijn hare tanden los: het \)el
zet zig vast op de rug: het water loopt uit de ogen: en zij wor-
den dun en mager. Neemt hiertegen Wolvela en Alsim en Eyloos en
Mater die aan de velden wast: kookt het te Samen en Een kan Bier
of karnemelk: klopt haar op de tanden met Een Tijgel-steen 1);
in twe hoens Eyeren ingeven.
het Saan
als de Beesten het saan hebben zijn ze zo slap datze op de benen
niet staan komen maar altit ligen willen: Neemt hiertegen saan-
wortelen die op de koppen van de wilgen wassen: omtrent Een
vierdendael 2) Pont van het binnenste dat zoet is als zoethout.
Gruist het an stukken en drie knoppen huislook kookt het in Een
mengelen Bier.
Als de beesten veel hoesten.
Neemt hoefbladeren en hondsdraf van elks Een hantvol: Bijvoet
– 40 –
Een halve hantvol: Narduszoat Een half loot en Anijszoat Een
vierendeel loot: kookt het Een half uur met Een kan water in:
terwijl het warm is doet daarin vif loot honing en Giet het
door Een zeef en geeft het zo in drie reijsen 3) in: is Wonder-
lijk Goet.
Als een Beest Een horen of klaauwe van de Voet gestoten heeft.
Zo wast het schoon met karnemelk: Neemt dan wat teer en terpen-
tijn ondermalkander gemengt legt het met Een doek daarom, alle
twe dage verbonden zal het in kort genezen zijn.
Voor kreupelheid en gezwellen.
Zo smeert het met traan: ook kunt gij het vrange steken kort
daar het gezwel zit. Maar vooreerst smeert het met Groene Zeepe
en dan met Traan. Valt het gat zo moet de wonde gezuyvert wor-
den met Oogenklaar en verder met Teer en ongezoute boter.
Voor het hendelen Bloet,
die het lendenbloet hebben slaan met de benen: en steken den
staart regt uit en gaan lijggen en staan haastig weer op: dit
zijnde zo snijd haar in Een oor: en ook in den stard zo zullen
zij geholpen zijn.
Voor de beten van quade honden. 4)
Zo neemt wijn Reute: en twede bast van Fleerhout 5) Alsem Een
klein hantvol: Een hantvol zout: kookt het in twe lannen water
giet het door een zeef: drukt het sahoonuit en Geeft Ieder beest
een Bierglas vol in: en wast de Wonde met dat nat sahoonuit en
diep in het Water dempen is ook zeer goed bevonden.
MEDESIJNEN VOOR DE VARKENS.
Voor kreupelheid neemt dan fijn gesneden vrouwenhaair doet het
in Een mutsien wijnEtik: geeft dat het varken in.
Als Een varken niet staan kan.
Als een varken met de 4 poten bij malkanderen kruipt: Zo snit
drie Pekelharingen an stukken en Geeft haar die in met karne
melk. Neemt maar kleine katfis met zout.
Den hoest.
Zo doet fijn gesneden vuerwortelen of wijngaarts genamt: in het
eten anders worden zij vinnig.
– 41 –
VOOR DE PAARDEN WANNEER ZE DEN DROES HEBBEN.
Wanneer een Paart Den Droes heeft onder de leeden zult gij zij-
en 6) dat ze dun wort en onder de keiwen zult gij knobbens vin-
den. Smeert dat braaf met kaarsvet en ook boven de Neus. Geeft
het dan witweiten seemels 7) met fine Grutte en üannyzaad tus-
sen de Haver: en wil het niet los: Zo neemt 2 of 4 hoenseijeren
en klopt die in Wijnetik komt het dan niet dan moet gij het nog
Eens hervatten en voeren gelijk ik gezegt hebbe het zal in korte
tit 8) beter zijn.
De Raspel.
Indien een Paart schor ft in het hayr krygt of de Raspel zo moet
gij ze twe mael es dages wassahen met Runtflees Pekkel of doet
gestoten fitrioel in WijnEtik. Smeert het drie mal daags.
Als Een Paart geen water kan kwit worden.
Ziet gij Een Paart zig rekt of het wateren wyl 9) en niet kan:
geeft het in Een mustie keulse Jannever met wat Tarpentijnwater:
het zal schielijk wateren.
Veel namen van ziekten en van de bestanddelen van de medicijnen
kennen wij al niet meer, maar we moeten wel bedenken, dat deze
namen 2 a 3 eeuwen geleden gebruikt werden en sindsdien is er
natuurlijk veel veranderd. Dit waren enkele van de vele recep-
ten. Bij het lezen van sommige recepten trekken wij een beden-
kelijk gezicht en vragen ons af of dat werkelijk zou helpen?
Maar wat kon men vaak anders doen in die tijd? Misschien was
er helemaal geen alternatief. Toch moeten verschillende midde-
len werkzaam geweest zijn, anders zou mijn betovergrootvader er
niet zoveel aandacht aan besteed hebben. En bij sommige recep-
ten staat vermeld: “gij zult bevinden dat het van goede uitwer-
kinge is”, “zij zullen spoedig herstelt zijn” en “eenSeer Bra-
bantem Resep”.
Ook aan de diagnose is aandacht besteed. Leest U wat betover-
grootvader schrijft over de runderpest, die in 1713 voor het
eerst in onze gebieden uitbrak en afkomstig was uit Oost-Europa:
Kentekens van runderpest of lantziekte.
Wanneer gij ziet dat Een of meer van uw Beesten op stal zijnde
nu te rug en dan voorwaarts gaan staan zomtitz agteromzijnde en
Als zij Eten willen en ook Iets in den bek nemen maar dan weer
agterwaars gaan en Als Zij graag mensehen bij Zig hebben Als zij
u droevig nazien. Als veele hoesten en hare oogen traanen: en
42
Als de me lk schilijk e w g is Als gij de ze te ke ne n zie t de nk dan ■
vrij dat u stal be sme t is. dog dit zijnde nee mt aanstonds uwe
andere be e ste n daar gij de ze te ke ne n nog nie t Aanzie t van uwe n
stal e n bre ngtze zo ve rre van uwe n stal als moge tijk is in e e n
hut of te nt; e n Ne e mt dan Pe e ke i van Cittroe ne n zo wast haar de
geheele kop me t in e n om de nue ze e n Ee n Bie rglas vol van inge
ven e n in he t voe r kunt gij doe n ge raspte vue rworte el n of wijn
gaerts worte el n, gij zult be vinde n dat he t van goe de uitw
e rkin
ge is.
Betovergrootvader heeft ook enkele middelen genoteerd ten be
hoeve van de mens:
Voor de ge le suigt 10) der me nsche n. moe t me n ne me n e e n agste
deel van e e n spint hanopsat dat koke n in e e n kanne zoe te me lk
tot op de he l f te: dan smorge ns nugte re n smiddags savonds yde r
keer e e n te kopje n vol.
voor se re oge n de r me nsche n. ne mt hoe slook: uitgro
e es n dan ko
ket in e e n e ye rdop: de b broe s daar af ge dan.
Voor tantpie ne ene mt orie ga olie in e e n Kotje n Katoe n doe t twe
droopjes En dat doe t te same n in de n tant. e n he t slie m uit
spuwen. Nie t door late n gaan.
Voor de Koude of Koorse dit midde l te ge bruike n. 2 Loot orangie
Sahellen, 1 Loot Ale we , 1 Loot Cale me dis, 1 Loot Alse m Knoppe n,
1 Loot Atands worte le n, 1 Loot Sunte jale n et same n op Ee n efl s
se wie n of Je ne ve r late n tre kke n. Hi
e r van in te ne me n.
voor de Koude Coars Ne e mt Ee n Groot pe rsoon 12 Huisblade n voor
Een minde r 9 na ‘t ve mant die Sche rpe Spitse n afge sn
e ed n En
dan in Ee n Suive re n ise er n pot Ge droagt tot poe de r ge spaant in
te Ne me n Zoo Haas me n de Koars Be gint et voe le n me t Schoon
water.
Voor de gigt W) te ge bruike n daar me n pie n he e ft ‘t zij in Erm
of Bie n of hooft of Rug me n Ne me n Een ple iste r van Rosie npi
e n
salve En te smaxe n Zoo Groot als de omstand van pe in is of Zig
bevat.
Wehl,
J.J.M. Olminkhof
Noten:
1) tijgelsteen = baksteen. 5) f leerhout = hout v.d. vlierstruik
2) vierdendael = 4e deel. 6) zijen = zien.
3) in 3 reijsen = in 3 keer. 7) witweiten seem els = tarwezemelen.
4) quade honden = honden 8) tit = tijd; 9) wyl = wi I.
die hondsdolheid hebben. 10) gele suigt = geelzucht.
11) gigt = (verm oedelijk) jicht.
– 43 –
Boekbespreking
“40 Jaar Volksfeest Voor-Beltrum”
Dit boekje van zestig bladzijden is
in mei j.1. verschenen n.a.v. het
«J^v 111.4-»»• i;
veertig jarig bestaan van de buurt-
N i! vereniging Voor-Beltrum. Het is een
WUIBKLnAHBWCIDI i! terugblik op de jaren die voorbij
zijn gegaan en zet mensen aan het
<^5 403AAR denken over de belevenissen van
weleer, aldus voorzitter Th.A.Groot
VOIXSFIEST VOOR BaTRUFl Zevert. Tevens wordt in het kort
weergegeven wat het “Volksfeest
‘ ^ ^ ^ ^ ^ r r ■^^A Voor-Beltrum” is en doet.
Het begon destijds met een initia-
MALfWIt I M I – a »
tief van Hendrik Walterbos(Helbarg)
‘ ” ►»*’
dat volgde op een geslaagd bevrij-
dingsfeest in mei 1946. Er werd een
voorlopig bestuur in het leven geroepen. Dit bestuur kreeg tot
taak een Vastenavond te organiseren. En op 16 januari 1947
vierde Voor-Beltrum dan ook voor het eerst “Vastenaovond” en
wel op de deel van de familie te Bogt-Koelink. Ook werd in dat
zelfde jaar een eigen kermis opgezet die echter met argusogen
door de Beltrummers werd bekeken. Na twee jaar verhuisde de
kermis naar de Hanselmansweide, waarna in 1955 voor Halfweg
werd gekozen en waar deze kermis heden ten dage nog is.
Het ging de buurtvereniging echter zo goed dat zelfs in 1949
een eigen feesttent werd aangeschaft voor ƒ3980,-. Men had er
wel vertrouwen in maar geen geld ter beschikking, zodat een
beroep moest worden gedaan op de Bank. De tent heeft zijn geld
zeker opgebracht want deze werd in de periode 1949-1964 ook
nog eens 99 keer verhuurd. Verder staat het boekje vol aardige
voorvallen die de Beltrummers zich zeker nog zullen herinneren
zoals: De gijzelingsaktie van Jan Huls, dat jaar de Schutters-
koning van Beltrum; het gekostumeerde voetbal en de volksspe-
len van de achterliggende jaren. Voorts is er aandacht besteed
aan de Koningsparen van de afgelopen 40 jaar.
Het boekje van deze buurtvereniging is plezierig te lezen en
is rijkelijk voorzien van fotomateriaal. Een compliment aan
de samenstellers.
Prijs:/ 5,- Verkrijgbaar bij Th.A.Groot Zevert. Grolseweg 20,
7156 LC Beltrum. Tel.05448-1429.
44
Boekbespreking
Eibargse humor in en um café “Het
Witte Paard” later ” ‘t Centrum”
van de familie Schuurman.
Het tweede boekje dat in het voor-
jaar van 1986 verscheen werd ge-
schreven door Herman Schuurman met
W “* als motto “lej mot’er geveul veur
hebb’n”. Herman Schuurman stamt uit
een kasteleinsfamilie. Zijn groot-
vader vestigde zich in 1840 vanuit
r- ,, , , ,,, „ GeesterenfGem. Borculo) in Eibergen.
Jejmoterm^eidveurhebhn ^ij begon een logement annex boer-
^„„ o c’ i derij in de Grotestraat/hoek Kerk-
zeg Herman bchuurman 4.4.,,- , j -u u
straat. Hier begon de eibargse hu-
mor rond de grote Karke, die van
vader op zoon ging. Herman Schuur-
man die vanaf 1945 de kastelein was, zag zich in 1968 genood-
zaakt, zich uit het cafébedrijf terug te trekken.
De heer F.de Leeuw die in een artikel van “Old Ni-js” no.1
aandacht besteedde aan dit dorpscafé, beschreef dit met de
volgende woorden:’Het oude vertrouwde dorpscafé van Schuurman
met zijn gezellige ronde stamtafel, waaraan de stamgasten en
de kastelein elkaar onthaalden op allerlei ware en onware ver-
halen, is voorgoed verdwenen’.
Vandaar de gedachte van Herman Schuurman ze aan het papier toe
te vertrouwen. Het zijn korte verhalen, gedichten en gedachten
geworden, met een eibergse humoristische inslag.
Het boekje dat een kleine 40 pagina’s telt is met de hand ge-
schreven wat in een enkel geval de leesbaarheid niet ten goede
komt, ook al omdat Herman Schuurman zijn verhalen in het dia-
lect heeft willen weergeven. Het geheel is voorzien van een
fraaie omslag waarop het dorpscafé staat afgebeeld.
Prijs: ƒ7,50 Verkrijgbaar bij boekhandel Gellekink.
J.W. Hagemanstraat 16, Eibergen.
Neede, juni 1986
J. Baake.
^