Het personeelsbestand van de Pickerfabriek in Eibergen een kleine honderd jaar geleden. Er werden beestenhuiden verwerkt, waar o. a. pickers en drijfriemen van werden gemaakt. Pickers waren bruine stootleertjes die zorgden dat een spoel bij het weven op veerkrachtige wijze werd teruggestoten. Op 29 maart 1921 brak er op de Pickerfabriek van Marinus Prakke een grote staking uit. Er werd gestaakt en ook gedemonstreerd vanwege het feit dat Prakke loonsverlaging had aangekondigd en de kermis geen vrije dag meer zou zijn voor de arbeiders. 25 arbeiders staakten en er waren maar 4 werkwilligen. De staking duurde maar liefst 3 weken maar de arbeiders bereikten daarmee niet wat ze wilden.
De drie broers Schäperclaus; Gerrit, Jan en Dirk werden samen met D.J. Ribbels als de stakingsleiders gezien en ontslagen. Gerrit was toen al raadslid voor de S.D.A.P. en ploegbaas in de fabriek, zijn broer Dirk was in Eibergen voorzitter van de fabrieksarbeidersbond. Ribbels begon later een lappen winkeltje in de Kerkstraat en Gerrit en Dirk Schäperclaus kregen via een vriend weer werk in de textiel in Enschede. Jan die vrijgezel was begon uit armoede een partij klompen-riempjes te snijden. Die nijverheid zou later uitgroeien tot de Eibergse leer en kettingkasten fabriek, waar op het hoogtepunt wel 120 mensen werk hadden.
Toch moet ook vermeld worden dat de Prakke’s niet slecht waren voor hun medewerkers. Het was zo dat er veel huiden uit Argentinië kwamen. Deze huiden waren van dieren die wel eens een besmettelijke ziekte hadden, zoals miltvuur. Bij verwerking moesten de huiden nog deels ontvleest worden, dat deden de arbeiders Gerard van der Las en Verdaasdonk.